USNavy had n.l. de P-3C Orion, uitgerust met een volledig geïntegreerd wapensysteem, in dienst geno men. Daar de Atlantic I daarover nog niet ten volle beschikte, bracht dat de Atlantic II op papier. Pas in de jaren tachtig zou de Atlantic NG (Nouvelle Génération) in dienst komen. Overigens besloten de Duitsers in 1969-70 vijf van hun Atlantics in nauw overleg met de Amerikanen, het Comité Directeur en het CIM om te bouwen tot ELINT vliegtuigen, bedoeld om electronische inlich tingen te verzamelen en stooruitzendingen te doen. Eerder, toen de gehele configuratie van de Atlantic unaniem was goedgekeurd door de Duitse Marine, werd in Bonn van Luftwaffe zijde bezwaar gemaakt tegen het niet hebben van enige defensieve bewape ning van het vliegtuig. Dat bracht een werkgroep naar Bonn, waar een generaal betoogde dat Duitse Atlantics voornamelijk over de Oostzee zouden ope reren en juist dan zichzelf moesten verdedigen. Daarom stelde hij voor mitrailleurkoepels van ten minste 20mms in de neus, op de rug en de staart of, als dat daar niet kon, onder de romp te plaatsen. Dat zou de gekozen configuratie teniet doen. Als defensieve wapens had men het geleide wapen Sidewinder voor ogen en radar storende zilverpa pierstrips (windows). Mogelijk is deze poging van de Luftwaffe ontstaan om de na de oorlog opgerichte MarineFlieger weer onder haar hoede te krijgen, hetgeen toen door de Luftwaffe werd voorgestaan. Nederland en de Atlantic I In de jaren vijftig groeide het politieke verlangen naar een Europese eenheid. Nederland had in dat opzicht al, bij wijze van spreken, zich 'als haantje de voorste' getoond door de oprichting van de BENE LUX en wilde gaarne verder gaan. Toen het NAVO MPA-project werd gelanceerd, werd deelname daar aan door de ministeries van Economische- en Buitenlandse Zaken sterk gestimuleerd. Dat bracht de Koninklijke Marine er toe zich ook voor het pro ject in te zetten, waardoor schout-bij-nacht Den Hollander, toen VOMLD en plv. chef marinestaf voor luchtvaart een plaats kreeg in het Steering Committee en een aantal eerdergenoemde officie ren in werkgroepen kwamen te zitten. Daarnaast leverde de Nederlandse vliegtuigbouw experts en verder de eerdergenoemde heren van het Nationale Instituut voor Vliegtuigontwikkeling (later ook voor ruimtevaart) NIV(R), van het Nationale Lucht -en Ruimtevaart Laboratorium. Ook personen van Fokker werden bij het project betrokken. Gevolg was dat Nederland met 2 miljoen dollar deelnam aan de financiering van de ontwikkelingskosten. De gretigheid van de Marine aan het project deel te nemen begon echter af te nemen, doordat ten behoeve van de MLD in 1960 een vijftiental P2V-7B Neptune's bij Lockheed werden besteld, voorname lijk te gebruiken als verkenner-bommenwerper in Nederlands Nieuw Guinea. Daarbij werd van de zijde van de marinestaf al rekening gehouden dat de Nederlandse positie in Nieuw Guinea een aflopende zaak zou kunnen zijn. Dat zou dan betekenen dat de Neptunes in Nederland bij de MLD dienden te worden verbouwd tot onderzeebootbestrijdingsvliegtuig, daar de Soviet Unie zich steeds meer op en onder de oceaan toonde. Daarom werd bij de bouw van de P2V-7B de bedrading van de oorspronkelijke onderzeebootbestrij der P2V-7 ongemoeid gelaten, ook al omdat wegne men ervan hogere kosten zou geven. De terughoudendheid van de Marine, vooral van de vliegtechnici, die al het vliegend materieel liefst uit de Verenigde Staten zagen komen, kwam ook tot uiting. Was er eerst aan het Steering Committee in 1959 gemeld dat de Koninklijke Marine 20 tot 25 Atlantics, conform het vervangingsplan behoefde, dat werd op 15 juli 1961 teruggedraaid tot een mededeling dat 'bij vervanging of verwerving van haar maritieme patrouillevliegtuigen de Koninklijke Marine de Atlantic zou betrekken, waarbij het juiste aantal afhankelijk zou zijn van de plannen en de financiële mogelijkheden'. Deze formule, opgesteld door Marine en BuZa, was geen directe toezegging tot verwerving, hoewel die bij sommige instanties ten onrechte bij latere onder handelingen wel zo werd opgevat. De Franse plannen een MLD-officier in Frankrijk te plaatsen in een vliegtechnisch- en operationeel eva luatieteam, kregen geen gehoor. Wel zou de Marine medewerking blijven geven door deskundigen, wan neer nodig, aan werkgroepen te laten deelnemen, die dan daarvoor telkens naar Frankrijk reisden. 13

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Spinner | 2001 | | pagina 13