y Het NAVO-Maritieme Patrouillevliegtuig Inleiding Toen in 1949 de NAVO werd opgericht, werd bij de lidstaten niet alleen een bete re operationele samenwerking in het vooruitzicht gesteld, maar werd daaraan gekoppeld, dat die samenwerking zich ook zou uitstrekken tot eenheid van materieel. Dat zou de operationele effecti viteit ten goede komen tegen een steeds dreigender Soviet Unie. Onder de NATO-Council (Raad) stonden de twee voornaamste defensie organisaties: De Standing Group, gevestigd in Washington, die de controle had over de z.g. Supreme Allied Commands, zijnde SACLANT en SACEUR. Het Armaments Committee, gevestigd in Parijs met als doel de ontwikkeling, pro ductie en logistiek van materieel voor de NAVO. De eerste aanzet Wanneer er zich in de NAVO bepaalde problemen voordeden, was het Armaments Comittee dat een 'group of experts' benoemde. Die deskundigen kwa men meestal uit diverse disciplines. Soms waren ze wat politiek getint. Uit een studie van de operationele commandanten kwam naar voren dat de in dienst zijnde maritieme patrouillevliegtuigen nodig aan vervanging toe waren. Bij de VS ging het om de Lockheed Neptune, bij het VK om de Shackleton en de Neptune, bij Frankrijk om Lancasters en Neptunes, bij Nederland om de Neptune en bij Noorwegen om de Albatross. De VS was echter al bezig de Lockheed Orion uit een Electra om te bouwen, doch zou volledig meewerken aan het project. Canada was in een ver stadium uit een Bristol Brittania de Argus te ontwikkelen, echter niet met turboprops, doch met conventionele motoren. Het LRMPA-plan (Long Range Maritime Patrol Aircraft), bekend als AC/126 bracht de experts op 16 april 1957 bijeen en kreeg onder de leiding van de Brit Henry Bloss als voorzitter en R.A.F.group cap tain Thompson, de opdracht als volgt te werk te gaan: a. het definieren van een operationeel programma 8

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Spinner | 2001 | | pagina 8