worden gevonden. Zeer waarschijnlijk werd op 17
mei de veilige overkant bereikt. In ieder geval was
LTZ 1 KMR G.E. Rotgans tijdens de overtocht com
mandant aan boord. Ook hij werd na aankomst in
Engeland per 21 mei 1940 in de "Rol Londen" inge
schreven.
Omtrent een derde vluchtpoging, die uiteindelijk
ternauwernood tot een goed einde werd gebracht,
zijn gelukkig wat méér details bekend. Het hierbij
betrokken vaartuig was de z.g. bommendoelboot
M.78, een speciaal gepantserde snelle motorboot, die
voor de waarnemersopleiding op "de Mok" dienst
deed. Ook dit vaartuig bevond zich sedert dinsdag
middag 14 mei in de haven van Oude Schild.
Kennelijk geïnspireerd door de plotselinge verdwij
ning van de M.73 zonnen enkele andere jonge mari
nemannen eveneens op de mogelijkheid om het
opdoemende lot van een Duitse krijgsgevangen
schap te ontvluchten. De M.78 met haar twee benzi
nemotoren van elk 275 pk, waarmee een normale
vaart van 22 knopen kon worden behouden, leek
hen voor dit doel een uitstekend middel. Twee leer
lingen-onderofficier-vlieger, Jacob Schoute (geb.
19.11.18) en Reginald Overwijn (05.02.20) besloten
het risico om uit te wijken te wagen. In gezelschap
van nog drie andere "meeleggers" wisten zij donder
dagavond 16 mei om 22.00 uur de haven van Oude
Schild al dan niet ongemerkt te verlaten. De naviga-
torische kennis van de jongelui was evenwel ontoe
reikend om rechtstreeks naar Engeland te koersen.
De penibele brandstofvoorraad aan boord was voor
hen een extra reden zo veel mogelijk tijdens hun
vaartocht de Nederlandse kustlijn te volgen. Tot
Oostende verliep alles naar wens. maar moest nu
nodig brandstof bijgeladen worden. Tussen de
Duitse bombardementen door gelukte het hun de
tanks bij te vullen. Desgevraagd gaf een schipper
van een Engelse trawler hen advies hoe ze de over
steek naar de Engelse oostkust het beste konden uit
voeren. Daarna werd de vaartocht hervat, waarbij
wederom zo veel mogelijk het zicht op de kustlijn
werd gehouden. Ten slotte werd nabij het Nauw van
Calais richting white cliffs of Dover gekoerst. Op zon
dag 19 mei, letterlijk in 't zicht van de vrijheid,
werd de M.78 onverhoeds door een Britse kustbatte-
rij van Dover onder vuur genomen. Vanwege het
lage silhouet van het vaartuig meende de stuksbe
manning met een Duitse U-boot te doen te hebben.
Een granaat sloeg vlak naast de M.78 in het water,
waarbij Overwijn door een rondvliegende scherf ern
stig in zijn linkerarm werd getroffen. Dank zij reso
luut optreden van collega Schoute, die snel en vak
kundig een noodverband aanlegde, bleef Overwijn
verder bloedverlies bespaard. Tot grote opluchting
van de M.78-bemanning staakte de kustbatterij het
vuren. Kennelijk had men tijdig waargenomen dat
het hier een de Britten wélgezinde bootsbemanning
betrof!
Ook Schoute voegde zich op 5 juni daaropvolgend
bij zijn MLD-collega's, die op Pembroke Dock en op
Carew Cheriton zich voorbereidden op hun komen
de oorlogstaak. Voor Overwijn brak evenwel in een
Brits hospitaal een pijnlijk herstelproces aan.
Gelukkig kon hij zijn arm behouden en werd hij
voor verdere vliegactiviteiten geneeskundig goedge
keurd. Na zijn vliegopleiding in RAF-verband te heb
ben afgerond, volgde per 1 december 1942 zijn deta
chering bij het Nederlandse 320 Squadron.
Hoe het hen verder verging
Doordat de marine tijdig haar operationele water
vliegtuigen had weten te evacueren, konden deze
toestellen mét hun bemanningen direct binnen
RAF-verband voor oorlogsoperaties worden ingezet.
De bemanningsleden van de drie motorvaartuigen,
die veilig de Engelse kust hadden weten te bereiken,
vormden zonder meer een welkome personeelsaan-
vulling voor de pas gevormde squadrons. Een veel
lastiger probleem was het al direct optredende grote
tekort aan grondpersoneel. Technisch officier
Spangenberg heeft eerst op RAF Carew Cheriton bij
No. 321 Squadron (R.Neth.NA.S.) en daarna bij No. 320
Squadron dagelijks volop met deze problematiek te
maken gehad. Toen hij per 3 juli 1944 het bevel over
het No. 6320 Servicing Echelon overnam van collega
A.H. Geudeker, beschikte het Nederlandse squadron
gelukkig over voldoende technisch onderhouds- en
grondpersoneel. Niettemin bleef ook toen in de
Mitchell-periode specifieke personeelshulp van
Britse zijde onontbeerlijk om alle vliegtuigen in de
lucht te kunnen houden.
Voor de vliegers was er uiteraard direct werk aan de
winkel. Helaas zijn bij de uitvoering van de vaak
zeer gevaarvolle oorlogsvluchten verliezen niet uit-
22