stelde Kneifer alles in 't werk om zijn Spijker uit deze noodsituatie te krijgen. Ook in dit geval raakte het toestel vanwege de geringe snelheid in overtrokken toestand en kwam in een aangrenzende sloot van het vliegkamp terecht. Kneifer werd hierbij op slag gedood. Zijn passagier overleefde deze val op wonder baarlijke wijze en kon de toedracht van deze voor Kneifer zo noodlottig verlopen vlucht direct navertellen12. Beide treurige incidenten vormden helaas de prelude van een lange reeks van ongevallen, die vrijwel steeds veroorzaakt werden door de onbetrouwbaar werk ende Thulin motoren. Nog geen maand na de val van Kneifer deed zich het derde Spijker-incident voor. Wederom direct na de start was het nu sergeant-kon stabel J. van der Steeg die in moeilijkheden kwam als bestuurder van de C.24. Hij was juist opgestegen voor het maken van een z.g. weervlucht. De hierbij speci aal aangebrachte barograaf aan boord was onder de hoede gesteld van korporaal-vliegtuigmaker W.P. Kokelaar. Ook in dit geval gleed het toestel af en stortte neer. Als gevolg van de val verloor Kokelaar het gezichtsvermogen en moest per 1 juni 1922 de Marinedienst met vervroegd pensioen verlaten. Konstabel Van der Steeg moest zwaar gewond uit zijn cockpit worden bevrijd en werd terstond naar het Marinehospitaal te Willemsoord afgevoerd. Na revali datie werd hij wegens lichaamsgebreken voor verdere militaire dienst afgekeurd en ging hij op 12 februari 1923 met ontslag13. Behalve de drie bovengenoemde door vliegongevallen verloren gegane Spijkers moest in 1919 ook de C.15 op 29 september worden afgeschreven. Wederom was een plotseling optredende motorstoring oorzaak van een onfortuinlijke slootlanding, die gelukkig voor de beide inzittenden zonder letselproblemen afliep14. Deze reeks van droevige gebeurtenissen kwam uiter aard de reputatie van de Spijkers niet ten goede. Nogal cynisch werden deze eerste schoolvliegtuigen van Nederlands fabrikaat door de marinevliegers betiteld als draadnagels die je naar je doodskist helpen vliegen. Schoksgewijs verloop in de opleidingen Na de komst van de eerste Spijkers op "De Kooy" in december 1918 werden leerlingen-vlieger, die hun opleiding eerder op de Farman waren begonnen, vervolgens op het nieuwe materieel gelest. Van hen vlogen LTZ2 J. Huese en OVL3 H.M. Schmidt Crans eind februari 1919 hun eerste solo op de nieuwe leskist. In maart werden voor het eerst de F.A.I.- brevetproeven op Spijkers afgelegd. De officieren vlieger C.P. Auwerda en Jhr. E.L.Th, van der Maesen de Sombreff waren de eerste marinevliegers die op de nieuwe Spijkers slaagden voor de hieraan verbon den vliegproeven. In april 1919 werden zij gevolgd door nog eens drie marinevliegers-in-spé: LTZ2 W. Gauw en CA Weemhoff alsmede OVL3 W. Verploegh Chassé. Toch zou het pas tot augustus 1919 duren eer de eerste marinebrevetten aan Spijker-vliegers konden worden uitgereikt. Drie zeeofficieren (J. Heckman, J. Huese en C.A. Weemhoff) en drie offcieren-vlieger (C.P. Auwerda, H.M. Schmidt Crans en W. Verploegh Chassé) ontvingen die maand het lang begeerde brevet, dat toentertijd nog uitsluitend voor "landvliegtuigen" gold15. Al met al was dit ronduit een mager resultaat, dat bepaald niet overeenkwam met de eerder gekoesterde verwachtingen die met liefst achttien Spijker lesvliegtuigen voor mogelijk werden gehouden. Deze teleurstellende ervaring was ten dele te wijten aan een tekort aan bevoegde vlieginstructeurs, maar was vooral een gevolg van de lage vlieggereedheid van de Spijkers. Het aantal beschikbare toestellen varieerde in 1919 van vier stuks in mei tot tien toestellen in oktober. Daarna daalde de aanwezige vlootsterkte maandelijks tot gemiddeld zes a zeven stuks. Aanvankelijk speelde het aantal bedrijfsinci- denten aan de Thulin motoren geen noe menswaardige rol in dit proces van teloorgang. Van het totaal beschikbare aantal van 90 Type A motoren waren gedurende de eerste twee maanden van 1919 zestien stuks ingebouwd. Het marinevliegkamp worstelde in die periode evenwel met een schrijnend tekort aan technisch personeel, waardoor de Vliegdienst niet naar behoren op haar wenken kon worden bediend. Volgens de toentertijd vastgestelde bemanningsbehoeften waren voor het in de vaart houden van één vliegtuig twee vliegtuig makers en twee handlangers benodigd. Het jaar 1919 begon al direct slecht, doordat voor een totale luchtvloot van 26 vliegtuigen op "De Kooy" slechts 23 vliegtuigmakers en negen handlangers beschik- 14

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Spinner | 2002 | | pagina 14