Peter Varenhorst Het jaar 1963 begon voor squadron 320 héél koud met veel sneeuw en strenge vorst. De sneeuw vroor vast op de banen van Valkenburg en er kon daardoor dagenlang niet worden gevlogen. Op de kielvlakken van de uit Nieuw Guinea aangekomen Neptunes, die geparkeerd stonden op de dispersals tussen de kop van baan 35 en 24. prijkte nog de letter B van Boeroekoe. Veel vliegen deden we niet alleen door het weer niet, maar ook omdat de helft van de tropenbemanning zat te kleumen bij de kachel in de crewroom met grote pullen koffie terwijl de andere helft uitzwermde naar nieuwe squadrons, opleidingen of varende plaatsingen. Van vele kanten kwamen mensen aan bij het herboren 320 en dat betekende zodra het weer het toeliet beginnen met familiarisatie en opwerken van nieuwe bemanningen. Een van de belangrijke aspecten van het vliegen is navigatie. Dat was in Nieuw Guinea om allerlei redenen belangrijk, maar hier, in noordwest Europa was het minstens zo belangrijk en zeker met het oog op onze toekomstige bezigheid: de onderzee- bootbestrijding op volle zee. De Neptune, zoals die uit Nieuw Guinea terug was gekomen, was nogal schamel voorzien van wat men in die tijd moderne navigatie apparatuur noemde. Ook na de conversie tot onderzeebootbestrijdings- eenheid zouden onze vliegtuigen aanvankelijk niet uitblinken door hun uitgebreide en nauwkeurige navigatie uitrusting. Het moest komen van de navigator en wat die aan trucs en kunsten kon bedenken. In Nieuw Guinea waren we uiterst bedreven geworden in radarnavigatie (omdat er niets anders was behoudens de oude bekende eye-ball Mark one). Loran ontvangers hadden we niet, consol en/of decca kwamen daar niet voor en de paar radiobakens waren, door geografische en atmosferische beperkingen, voor iets anders dan naderingsdoeleinden, nauwelijks bruikbaar. In Europa bevonden we ons in een gebied dat vol zat met airways en ander "controlled airspace". Op de grond een veelheid van MF bakens maar ook VOR/DME, TACAN en RACON-bakens; voor het gebruik daarvan ontbrak het ons aan apparatuur. Op zee lag een dicht net van Loran, Decca en Omega positielijnen maar helaas hadden wij in onze vliegtuigen geen mogelijkheden om ervan te genieten. We moesten het navigeren nog steeds met de hand doen. Begin 1963 zouden de eerste 2 vliegtuigen naar Lockheed in Californië worden gevlogen voor modificatie waarbij veel nieuwe apparatuur werd ingebouwd. Na terugkomst kon dan het opwerken beginnen en dan zou ook de operationele lange afstandsnavigatie in al zijn vormen aan de orde komen. Dat was een tak van sport die in de MLD alleen incidenteel werd beoefend. Maar de kreet werd: The Dutch keep in touch. Om in deze situatie een begin van verbetering te brengen, werd gezocht naar mogelijkheden om, gedurende lange oefenvluchten, zoveel mogelijk aspecten van de navigatie langdurig aan bod te laten komen. Zo ontstond het plan voor de zgn. "Ronde van Engeland". Daarbij werd van Valkenburg via de airway over Londen, Zuidwest Engeland en Wales naar een punt ca. 100 mijl zuidwest van Ierland (50N/12W) gevlogen. Vervolgens op een noordelijke koers naar Rockall, dan, buiten de Hebriden om naar het punt 60N/10W en vandaar naar Fair Isle, tussen de Orkneys en de Shetland eilanden. Dan naar 58N/02E en tenslotte direct terug naar Valkenburg. Alles bij elkaar een tocht van 1800 NM. Deze tocht werd grotendeels op lage hoogte, buiten zicht van land, zonder radarbeeld, boven zee gevlogen. Dat betekende voor de navigator echt werk om het vliegtuig met z'n bemanning veilig langs de opgegeven punten thuis te brengen: 3-drift winden, wind schatten en gissen, gissen en nogmaals gissen.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Spinner | 2008 | | pagina 26