de Dakota en het vliegtraject vóór de crash gere construeerd. Hiermee wordt beoogd een antwoord te geven op de vraag wat er nu precies is gebeurd en waarom het cockpitteam een noodlanding op zee heeft verkozen boven een landing op Boroekoe. Daarnaast richt het onderzoek zich op: - de wijze van behandeling en afwerpen van de parachute fakkels, - de mogelijke effecten van een brandende fakkel tegen de vliegtuigromp en - de analyse van de aangetroffen asresten op de geborgen wrakstuk ken en uitrustingsstukken. Zonder in extenso in te gaan op de details van het verrichte onderzoek zullen de belangrijkste bevindingen van de CVO hierna worden weergegeven. De resultaten van door de CVO uitgevoerde proeven om de doorbrandtijd van een flare tegen de vlieg tuighuid te meten en van de TNO-analyse van de asresten aangetroffen op enkele geborgen wrak stukken, leiden tot de bevinding dat in de cabine slechts een beperkte brand heeft gewoed. Er zijn geen getuigen die een 'uitslaande brand' hebben waargenomen. Deze beperkte brand is waarschijn lijk veroorzaakt door een voortijdig aan boord ont brande fakkel die vervolgens kort daarna door de bemanning uit het vliegtuig is gewerkt en tegen de vliegtuighuid is blijven hangen. Blijkens de getuigenverklaringen zijn er geen aanwijzingen van onbestuurbaarheid op enig moment van de vlucht: het vliegtuig heeft normaal gemanoeuvreerd en op verschillende punten in het vliegtraject zijn wisselingen in het motorvermogen gehoord. De combinatie van technische analysere sultaten en de vele getuigenverklaringen sluit het eventueel doorbranden van besturingskabels door de brandende fakkel vrijwel uit. De CVO stelt dit ook, echter in voorzichtiger bewoordingen. Nadat het vreemde licht aan het vliegtuig werd ontdekt, zagen twee ter zake kundige en ervaren getuigen (officieren marinevliegers) het vliegtuig aanvanke lijk stuurboord uit draaien terwijl gas werd terug genomen en kort daarna weer werd bijgegeven. Dit leidde bij hen tot het vermoeden dat de beman ning had gekozen voor een landing op Boroekoe dat vanaf dat punt op een hoogte van 1500 a 2500 ft zelfs met gas dicht binnen ca. een minuut tot een veilige landing op de baan 11 had kunnen leiden. Omdat de tijdlijn niet helemaal exact is te reconstrueren is niet met zekerheid te zeggen of dat moment van stuurboord uit draaien samenviel met de 'uitnodiging' van de verkeersleider op de verkeerstoren om 'elke baan te nemen voor een landing' maar het zou goed kunnen. Feit is dat kort daarop het vliegtuig bakboord uit draaide, gas afnam en in een sterk dalende linkerbocht kwam tot aan de impact op het water. De CVO meldt daar over dat de vliegers mogelijk in paniek zijn geraakt en voor de ditch hebben gekozen zonder de juiste oorzaak en aard van de ontstane vuur- en rookont wikkeling in de cabine van het vliegtuig te kennen, met andere woorden zonder een goede analyse van de toestand. De mislukte noodlanding op het water wijt de CVO aan gebrek aan ervaring van de le vlieger met waterlandingen: hij heeft te laat gas bij gegeven waardoor het vliegtuig met een te grote daalhoek in het water terecht kwam. Na de impact op een koers van ongeveer 120° heeft het vlieg tuig waarschijnlijk een kwartslag naar bakboord gemaakt, hetgeen lijkt te worden bevestigd door de aard en de locatie van de aangetroffen verwon dingen van de geborgen stoffelijke overschotten. Mogelijk hebben de rugwind (uit de richting 310° met 10 knopen) en de lage westelijke deining een rol gespeeld en is de bakboordsvleugel het eerst te water gekomen.6 De auteurs zijn van mening dat het traject vóór de impact eerder lijkt te duiden op de wens van de vliegers zo snel mogelijk te water te komen (bijvoorbeeld om de brand te doven), dan dat zij zich hebben geconcentreerd op een daling met een minimale daalsnelheid en daarmee op een gecon troleerde landing op het water. Verder heeft gebrek aan visuele referenties in het laatste stuk vóór de nachtelijke impact hen vrijwel zeker parten gespeeld. Resumerend is de keuze van het cockpitteam voor een riskante noodlanding op zee - hetgeen in de gegeven nachtelijke omstandigheden de slechtst denkbare optie was - in plaats van te kiezen voor een relatief veilige en waarschijnlijk goed overleefbare landing op Boroekoe de oorzaak van het ongeval. Resteert de vraag hoe het kon gebeuren dat een der parachutefakkels voortijdig aan boord tot ont branding kon komen. Immers, het ontbranden van een fakkel aan boord van het vliegtuig vormt - als eerste in de keten der gebeurtenissen - de aanlei ding tot het ongeval. De door de CVO opgenomen verklaringen van konstabels en meccano's van het vliegtuigsquadron 321 en functionarissen van het marinevliegkamp Biak geven een onthutsend beeld van de behandeling en het uit de vrije hand afwer pen van deze parachutefakkels. In nauw overleg tussen het vliegtuigsquadron 321 en de vliegdienst artillerieofficier van het marinevliegkamp Biak 16

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Spinner | 2011 | | pagina 18