Twee Ondanks de duisternis vond ik Jan vrijwel meteen, hij was vlak bij mij geland. Ik deed mijn das af, die wij tussen ons vast hielden om elkaar in het donker niet kwijt te raken, en wij vingen de tocht naar de bewoonde wereld aan. Wij kwamen al spoedig in een dorpje aan waar de zwarte bevolking in rep en roer verkeerde. Zij hadden namelijk mijn gegalm hoog in de lucht gehoord, en dat, gepaard met die vreselijke storm, kon niet anders dan de aankondiging van de komst van de Messias zijn. De dominee luidde de klok van het kerkje, waarheen de gehele goegemeente zich spoedde om Hem te ontvangen. Helaas waren het Jan en Ids het maar Niettemin waren zij spoedig van hun teleurstelling bekomen, en we werden hartelijk ontvangen. De volgende ochtend werden we door een ambulance opgehaald, enigszins overdreven, want meer dan een paar schrammen hadden wij niet, en wij werden te Jackson afgeleverd. Deze 'noodsprong' met een parachute leverde ons het traditionele lidmaatschap op van de internationale 'Caterpillar Club'. Deze was door de Amerikaan Irvin opgericht als huldebetoon aan de zijderups, die toen nog het materiaal voor parachutes leverde. Irvin was tevens de oprichter van de Irvin Parachute Company, die toenmaals parachutes voor de luchtvaart in de V.S. leverde. Het insigne van de Caterpillar Club is een gouden rupsje met twee robijnen als oogjes, voor op de lapel, dat ik vaak met genoegen heb gedragen. Temeer daar er nog een vervolg op zou komen De Operational Training was op de Curtiss P-40N Kittyhawk jager. Aangezien daar geen tweezits versie van bestond, was het meteen solo, uiteraard nadat eerst uitgebreid werd geoefend op een soort bok waarop de jager was geplaatst, zodat het intrekken en uitdoen van landingsgestel en flaps kon worden beoefend, terwijl je met een blinddoek om, onder leiding van een instructeur, alle cockpitinstrumenten moest aanwijzen De eerste start met de P-40 was ook weer z'n mijlpaal die je als vlieger nooit meer vergeet. De 1100 pk motor gaf een sterk koppel dat je met flink voetenstuur en trim moest tegengaan om niet van de startbaan te raken - dit was een echte jager! Dagelijks tolden wij met onze P-40's door de lucht: navigatievluchten, formatievliegen, stunten, dogfights, schiet- en bomoefeningen waren het Eind 1943 waren wij gereed en vertrokken per C-54 Skymaster/ DC4 vanuit San Francisco naar Australïe, waar onze thuisbasis Canberra zou worden.. Ons squadron, het 120ste Jachtsquadron, maakte deel uit van de RAAF, de Australische luchtmacht, en werd geplaatst op Merauke, Nieuw Guinea, het enige stukje van Nederlands Indië dat de Japanners nooit hebben veroverd. Eigenlijk was ons verblijf in Merauke een tegenvaller. Wij waren volgens sommige verslagen wellicht één van de best opgeleide groepen jachtvliegers die de Geallieerden hadden, en met bovendien een zeer hoog moreel, dat wel heel zwaar op de proef werd gesteld door het gebrek aan acties, maar dat zou snel veranderen nadat wij met ons squadron begin 1945 naar het eiland Biak werden overgeplaatst. Biak werd door de Amerikanen in hun opmars naar de Philippijnen in 1944 veroverd. Van daaruit konden wij diverse Japanse bases op Nieuw-Guinea's noordkust bestoken. De meest belangrijke was Manokwari met een sterke bezetting van mariniers, Japanse keurtroepen, rijkelijk voorzien van uitstekend afweergeschut. Spoedig na onze aankomst begonnen de eerste operaties tegen de vijand en al spoedig kwamen ook de eerste verliezen. Binnen een paar maanden verloren we zes vliegtuigen, maar gelukkig konden drie vliegers worden gered. Aan het einde van de oorlog hadden wij in totaal in betrekkelijke korte tijd dertien vliegers verloren. Op 9 juli 1945 was het mijn beurt. Bij een aanval op Manokwari de dag tevoren had ik niet meer dan een paar kogelgaten in de staart opgelopen, maar ik had tijdens mjn 'strafing run' toevallig de geschutspositie gezien die mij onder vuur nam. In mijn jeugdige overmoed nam ik mij voor de volgende dag, toen er 's ochtends weer een aanval op Manokwari op het programma stond, die rakkers even te grazen te nemen. Wij vlogen in die dagen in de gebruikelijke gevechtsformatie van een vlucht van vier jagers, bestaande uit twee koppels. Het was een heilige regel dat althans het koppel altijd bij elkaar moest blijven om elkaar dekking te geven, zodat als een van de twee in de problemen kwam, zijn maat tenminste wist wat er gebeurd was. Ik was voor die operatie vluchtleider. Een aanvalsformatie bestond gewoonlijk uit drie vluchten van vier, dus twaalf vliegers in totaal.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Spinner | 2011 | | pagina 17