Drie
dat hij niet werd vergezeld door Japanners, riep ik
voorzichtig 'Héé!'
De Papoea liet van schrik zijn bijl vallen - ik geloof
zelfs dat hij verbleekte - en hij rende weg.
Ik zag er waarschijnlijk niet zo florissant uit
met mijn met jodium beschilderd gezicht en
gescheurde vodden. Voor alle zekerheid verstopte
ik mij achter struiken totdat ik een viertal Papoea's
zag naderen, zonder Jappen! Ik trachtte hen met
wat Maleise woorden gerust te stellen en werd
uiteindlijk meegetroond naar hun dorp vlakbij,
waar ik vriendelijk en zelfs enthousiast werd
ontvangen. Zij bleken met de Jappen weinig op
te hebben, en hadden er zelfs een paar weten te
doden. Dit werd mij verteld door een 'beschaafde'
Papoea, die naar het bleek door de NEFIS
(Netherlands Forces Intelligence Service) daar was
gedropt om inlichtingen te verzamelen, en met
wie ik redelijk in mijn 'pasar' Maleis en een paar
woorden Nederlands kon converseren.
Ik werd keurig ondergebracht in een hut vlak aan
het strand met uitzicht op de Stille Oceaan, en
sliep op een zogenaamde 'baleh baleh', een kaal
bed van gespleten bamboe. Ik kreeg beter te eten
dan ik in lange tijd gewend was: elke dag vers vis
die vlak voor mijn neus, voorbij het koraalrif, werd
gevangen, en sajoer gemaakt van kokosmelk en
bamboespruiten met een soort groenten. De pas
gevangen vis kwamen zij mij 's morgens trots eerst
tonen, en dan gebaarde ik minzaam: breng het
maar naar de 'keuken'!
Inmiddels had ik op het strand naar gebruik een
groot kruis van palmbladeren gemaakt in de hoop
opgemerkt te worden. Later hoorde ik dat men na
vier dagen zoeken het eigenlijk had opgegeven,
doch op aandringen van mijn goede vriend en tent
slapie Paul Verspoor, besloot men nog één poging
te wagen, en dit keer de noordkust van Biak af te
vliegen onder het motto van je kunt niet weten.
Paul vertelde mij later dat hij een voorgevoel had
dat ik nog leefde.
Enfin, zij zagen mijn kruis en voorts mijzelf
opgewonden op het strand dansen, en binnen de
kortste keren werd ik opgepikt door een MLD-
Catalina, die toevallig voor NEFIS opdrachten in de
buurt was.
Het afscheid van mijn Papoea vrienden was
ontroerend en ik werd overstelpt met geschenken:
vruchten, schelpen, en tot mijn verassing mijn
junglekarabijn, die zij uit het vliegtuigwrak
hadden gehaald. De loop was verwrongen tot een
kurketrekker en de kolf was geheel verbrand.
Overigens werd ik door de vlieger van de Catalina
met weinig enthousiasme ontvangen, want hij had
bij het taxiën een koraalrif geraakt, met een lek in
de bodem van de vliegboot als gevolg. Er was dus
haast bij om snel te starten voordat teveel water in
de boot zou lopen.
Eerst wachtte mij de ontvangst op de basis,
Mokmer. Het was in die dagen gebruikelijk dat
als een collega omkwam, zijn spullen tijdens een
speciale bijeenkomst in de mess, onder genot van
veel drank, bij opbod werden verkocht ten behoeve
van nabestaanden. Op een buitenstaander zou
zo'n vertoning waarschijnlijk heel cynisch en
ongevoelig overkomen, maar het tegendeel was
natuurlijk waar. Zo bleken ook al mijn bezittingen
al te zijn verkocht. Paul Verspoor, bekend om zijn
humor onder alle omstandigheden, had mijn
dure Leica camera op de kop getiktc en zei quasi
teleurgesteld: 'Nou had ik eindelijk een goede
camera, en nu wil je 'm zeker terug hebben?'
Enfin, na medisch onderzocht te zijn, bleek
ik uiteraard in prima conditie te verkeren;
waarschijnlijk was ik zelfs aangekomen, en vier
dagen later was ik weer in actie.
Voor mijn koppelgenoot, die mij in de steek had
gelaten, was het minder prettig afgelopen. Nadat
hij een 'noodlanding' had gemaakt, vanwege een
zogenaamde haperende motor, op een daarvoor
bestemde 'strip' op het eiland Noemfoer in de
buurt, vloog een team uit om een en ander te
controleren. Eén van de vliegers stapte in de
cockpit, startte de motor, testte alles grondig, en
zette de motor weer af. Hij klom uit de cockpit,
stapte op de 'pechvogel' af zonder een woord
te zeggen, en gaf hem een klap in zijn gezicht.
Voorts werd hem aangezegd dat er voortaan altijd
iemand achter hem zou blijven vliegen om hem,
als hij weer een aanval zou afbreken, prompt af
te schieten Dit meldde hij aan de commandant,
en direct daarna werd de man overgeplaatst naar
Australië, zodat ik hem niet meer heb gezien.
Het was tijd om mij bij het net weer opgerichte VSQ
860 te melden, dat was geplaatst op het Royal Naval
Air station St.Merryn in Cornwall, Engeland om
zich voor te bereiden op inscheping aan boord van
de Britse carrier HMS Indomitable. Onze marine
had al geruime tijd samengewerkt met de Britse
Royal Navy, en ondermeer was er een regeling
getroffen met de 'Fleet Air Arm', waarbij onze
carrier squadrons tijdens de onderhoudsperioden