precies op ons afkwam. Op dat moment dacht ik dat mijn tijd echt gekomen was - een bom op korte afstand overleef je niet. Zoals ons was geleerd, wierp ik mij plat op de grond, klemde de klep van mijn pet tussen mijn tanden en stopte mijn vingers in mijn oren als bescherming tegen de luchtdruk. Maar de knal bleef uit. Ik deed mijn ogen voorzich tig open, en zag de 'bom' met een forse deuk vlak voor mij liggen: een afgeworpen 'droptank'! Wij hadden toen nog nooit gehoord van een dergelijke tank voor het meevoeren van extra benzine, maar ik begreep wel dat een bom nooit een deuk kon hebben na de val. Enigszins van de schrik bekomen, zijn wij toen in ons bootje gestapt om te kijken of we onze maten konden helpen. Ik zag op een gegeven moment een rond, kaal en zwart hoofd van iemand die kenne lijk in moeilijkheden verkeerde (ik dacht even dat het een Indonesiër was) en ik sprong in het water om hem in ons bootje te tillen, toen ik tot mijn verbijstering zag dat het een Europese vrouw was. Haar gezicht was vreselijk verbrand en zwart gebla kerd. Zij had ook nog een dode baby onder één arm en vertelde huilend dat zij nog een kind bij zich had gehad. Dat kind hebben we niet meer gezien. Later bleek dat het mevrouw Amsterdam was, de echtgenote van luitenant ter zee der eerste klasse Amsterdam. Zij hadden alledrie hun kinderen ver loren en zelf ernstige brandwonden opgelopen. Achteraf hoorde ik van de telegrafist dat hij zich al voortdurend had verbaasd en geërgerd aan het continue gekwebbel van kennelijk Amerikaanse vliegtuigen op het vliegveld van Broome, terwijl wij strikte radiostilte moesten houden! Het was duidelijk dat de Japanners dit radioverkeer hadden opgevangen en ingepeild (de dag tevoren was zelfs een Japanse vliegboot-verkenner over Broome gevlo gen) en het resultaat was evident. De aanval was spoedig voorbij, maar de ontred dering en chaos bleven. Iedereen verwachtte een Japanse landing of volgende aanvallen op korte termijn. Bovendien ontbrak alle leiding: de oudste overlevende, een overste van de MLD, bleek volledig gedemoraliseerd en niet tegen zijn taak opge wassen. Iedereen, ook de Australische inwoners van Broome - de vrouwen en kinderen waren al geëvacueerd - was van mening dat het zaak was om zo spoedig mogelijk te vertrekken naar het veiliger zuiden van Australië. Ikzelf en twee collega's van de waarnemersop leiding, Van Lienden en Mooyaart, hadden geen vertrouwen meer in de leiding en besloten ons eigen vege lijf te redden. Achteraf bezien, was dat natuurlijk onverstandig: wij hadden bij de overigen moeten blijven of althans iemand op de hoogte moeten brengen van onze plannen. Van een aantal Australiërs, bij wie wij onderdak hadden gekregen, kwam het aanbod om met hen per vrachtauto door de woestijn een veilig heenko men te zoeken: 'You blokes know about airplanes, so you watch out for the Japs'. Dat leek een heel wat beter plan dan ons met de anderen in te schepen op een aantal ex-Japanse parelvissersscheepjes, die nog in de haven van Broome lagen, waartoe de leiding uiteindelijk had besloten. De Japanse luchtaanval lag nog vers in ons geheugen en die scheepjes leken wel een wat al te gemakkelijk doelwit. Het gevolg van onze actie was wel dat wij prompt als deserteurs werden gemeld, waar we later de consequenties van zouden ondervinden. Het werd een onvergetelijke tocht. De West-Austra lische woestijn, of eigenlijk meer een savanne met hier en daar wat eucalyptus bomen en rotsblok ken, leek eindeloos. Maar onze Australiërs waren uiteraard ervaren, we reden op kompas en zon, en proviand hadden we genoeg: meel, waarmee een speciaal soort brood, 'tampe' genaamd, werd ge bakken in een kuil in het zand, en talloze blikken vruchtenconserven. Samen met een geschoten kan- geroe en eens een grote varaan was het allemaal goed eetbaar. Drinkwater werd meegevoerd in speciale canvas-zalclcen die licht poreus waren, dus altijd vochtig aan de buitenkant, en door de ver damping werd het water enigszins afgekoeld. Met de Australiërs konden we goed opschieten. Mijn schoolengels werd al spoedig aangevuld met een nooit eerder gehoorde rijkdom aan uitdrukkingen zoals 'bloody', minstens tweemaal in iedere zin. Maar het waren hartelijke, ongecompliceerde en rauwe kerels waar we alle vertrouwen in hadden. Een wel heel bijzonder voorval deed zich voor toen, na een paar dagen van regen en slecht weer, kenne lijk de navigatie in moeilijkheden kwam. Dat was heel vervelend want ook de benzinevooraad begon zorgelijk te worden. Plotseling zagen we een zwarte man staan, een figuur uit het stenen tijdperk, in z'n dooie eentje, staand op één heel dun been als een ooievaar, leunend op een stok of speer. Hij was spiernaakt en getooid met golvend lang donker bruin haar en een zware baard. Maar hij was toch niet zo primitief of hij wist drommels goed waar we heen wilden; na enig overleg met handgebaren

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Spinner | 2012 | | pagina 24