Luchtvaartdenkers Dijk het budget van het luchtwapen in 1922 tame lijk arbitrair vast op tweeënhalf miljoen gulden, een plafond dat min of meer zou gelden tot 1935. Commandant Hardenberg, die tien jaar lang het bevel over de LVA voerde, was zich ervan bewust dat het luchtwapen met het beperkte budget slechts een uiterst bescheiden bijdrage aan de neutraliteits- handhaving kon leveren. In nauw overleg met de Generale Staf concentreerde hij zich bij de uitrus ting en oefening van de LVA daarom op de professio nalisering van de verkennings- en waarnemingstaak. Aan het eind van de jaren twintig was de techni sche ontwikkeling van verkeersvliegtuigen zover gevorderd dat deze ook als effectieve bommenwer pers inzetbaar waren. In de omringende landen hielden theoretici een pleidooi voor het offensief optreden van luchtstrijdkrachten als nieuwe vorm van oorlogvoering. Het bleek in de jaren twintig onmogelijk om dit offensief optreden via interna tionaal wapenbeheersingsoverleg te beteugelen. Daardoor kreeg ook het vraagstuk van de lucht verdediging in militaire en politieke kring meer aandacht. Toen J.J. van Santen eind 1929 aantrad als commandant van de LVA had hij zich voorgeno men meer aandacht te besteden aan de vliegertrai ning voor de luchtverdedigingstaak en wilde hij met de nieuw aangeschafte jagers al in vredestijd een Jachtvliegtuigafdeeling (JaVA) formeren met de meest voor die taak geschikte vliegers. Zijn pogingen werden echter gefrustreerd door de aanhoudende bezuinigingen en het gevolg was dat de actieve kern aan vliegers tot onder het mini mum kwam te liggen dat Van Santen noodzakelijk achtte. Rond 1935 was het luchtwapen door de veroudering van het vliegend materieel en interne strubbelingen teruggezakt tot een onbetekenend onderdeel van het Nederlandse leger. Ondertussen was de tactisch leermeester van de LVA, kapitein J.G.W. Zegers, in het begin van de ja ren dertig - aanvankelijk met weinig succes - opge staan als pleitbezorger voor een meer zelfstandige rol voor het luchtwapen, waarbij hij zich liet leiden door het in Frankrijk vertaalde gedachtegoed van de theoreticus Gulio Douhet. Om deze rol van het luchtwapen te laten passen in het Nederlandse neutraliteitsbeleid, diende het meermotorig bom bardementsvliegtuig volgens Zegers als luchtkrui- ser voor de luchtverdediging op te treden. Het was met name de verdienste van generaal I.H. Reijnders dat de strategische betekenis van Nederland in een - door het optreden van Adolf Hitler steeds meer voor de hand liggende - nieuwe Europese oorlog onder de aandacht van de regering kwam. Zo'n oorlog zou ongetwijfeld beginnen met luchtbombardementen over en weer, waarbij het bezit van Nederland voor zowel Duitsland als Groot-Brittannië van belang was als springplank om doelen van de tegenpartij te bombarderen. Het tegengaan van een strategische overvalling van Nederland werd vanaf 1935 bepalend voor het optreden van het luchtwapen, waarbij de lucht verdediging van vitale punten, zoals het regerings centrum, de industrie- en vervoerscentra, vliegvel den en mobilisatiecentra een even belangrijke rol ging spelen als de ondersteuning van het Veldleger. In samenhang hiermee vormde de verbetering van de materiële uitrusting van het luchtwapen en van de luchtdoelartillerie een prioriteit in het Defensiefonds, dat de regering op aandringen van Reijnders in het leven riep. Het optreden van premier H. Colijn als minis ter van Defensie ad interim en van generaal M. Raaijmaakers als Inspecteur Militaire Luchtvaart betekende dat er vanaf 1935 ook in organisatorisch opzicht werk werd gemaakt van de opbouw van het luchtwapen. Met Zegers als zijn belangrijkste stafofficier stelde Raaijmaakers twee afzonderlijke luchtvaartregimenten voor, één voor de lucht verdediging (de zelfstandige luchtoorlog) en één voor de ondersteuning van het Veldleger. De door Zegers bepleite uitrusting van het eerste regiment met luchtkruisers als belangrijkste wapensysteem kreeg aanvankelijk de volle steun van Raaijmaa- kers, Reijnders en Colijn. De oud-commandanten Van Santen en P.W. Best waren echter van mening dat de luchtverdediging van Nederland het best gediend was met snelle een- en tweemotorige ja gers. Zij vonden later gehoor bij minister J.J.C. van Dijk, die in de tweede helft van 1937 de defensie portefeuille van Colijn had overgenomen. Al met al was de luchtverdediging in de tweede helft van de jaren dertig de belangrijkste taak van het lucht- wapen, wat ook tot uitdrukking kwam in de op richting van het Commando Luchtverdediging op 1 november 1938. Het luchtwapen, opgewaardeerd tot het Wapen der Militaire Luchtvaart, was ten tijde van de algemene mobilisatie van augustus 1939 een essentieel onderdeel van het Nederlandse leger, waarop de neutraliteitshandhaving in de eerste uren van een oorlog moest kunnen steunen.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Spinner | 2015 | | pagina 14