De aandacht afgeleid door Douhet Het concept van de luchtkruiser 16 De tweemotorige en zwaarbewapende G.I-jachtkruiser, waar Fokker in 1936mee kwam, bleek een goed compromis tussen de luchtkruiser en het eenmotorige jachtvliegtuig te zijn materieel opzicht. De politieke verantwoordelijk heid hiervoor lag voor een groot deel bij de twee katholieke bewindslieden Lambooy en Deckers. Zij lieten tussen 1926 en 1935 de bezuinigingen prevaleren en hadden daardoor weinig oog voor de grotere internationale rol van het luchtwapen. De urgente militaire adviezen voor de versterking van de luchtverdediging van Nederland lieten deze ministers onbeantwoord. Met de komst van Colijn als bewindsman op Defen sie en de generaals Reijnders en Raaijmaakers op sleutelfuncties waarin zij directe invloed hadden op de modernisering van het luchtwapen, werd er vanaf 1936 krachtig inhoud gegeven aan de ontstane politieke consensus voor de versterking van de luchtverdediging. In het tienjarenplan voor het luchtwapen - later vierjarenplan - dat Raaij maakers in opdracht van Colijn opstelde, voerde de aanschaffing van luchtkruisers de boventoon. Hoewel de geplande zeventig luchtkruisers slechts zeventien procent van het aantal aan te schaffen vliegtuigen vormden, was hiermee de helft van de kosten gemoeid. Bovendien kostte de ontwikkeling en de productie van de Fokker T.V-luchtkruiser de nodige hoofdbrekens en was het toestel al verou derd voor de eerste vlucht. Het is opmerkelijk dat Colijn, Reijnders en Raaij- maakers zich zo lieten leiden door de adviezen van één enkele stafofficier, Johan Zegers, die al sinds het begin van de jaren dertig pleitte voor lucht- kruisers. Pas begin 1938 ontstond grote twijfel over het nut van luchtkruisers, zowel in het hoofd kwartier van het Veldleger en de Generale Staf als op het departement van Defensie. Door deze twijfel besloot de nieuwe minister Van Dijk het bij één Bombardeer Vliegtuigafdeling (BomVA) te laten en verder geen luchtkruisers meer aan te schaf fen. Omdat hierdoor twee kostbare jaren verloren gingen en bovendien veel geld en energie in de ontwikkeling van en de uitrusting met luchtkrui- sers was gestoken, rijst de cruciale vraag hoe het kon gebeuren dat het legerbestuur zo meeging in dit denkbeeld. Zegers was één van de weinige officieren die in de jaren dertig de internationale literatuur over de ontwikkeling van de luchtstrijdkrachten goed bestudeerde. Hier moet wel voorop worden ge steld dat de toekomst van het luchtwapen uiterst ongewis was en ook in de grote buurlanden ver schillend werd gezien. Daar speelde het offensief optreden met bommenwerpers een belangrijke rol, overeenkomstig de theorieën van Douhet. Voor Ze- gers diende de aanpassing van de offensieve bom menwerper aan het defensieve karakter van de Ne-

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Spinner | 2015 | | pagina 18