De problematische relatie met de nationale vliegtuigindustrie derlandse landsverdediging - via het concept van de luchtkruiser - meerdere doelen. Allereerst kon daarmee een oplossing worden geboden voor het luchtverdedigingsprobleem, waarin het toenma lige alarmsysteem met eenmotorige jachtvliegtui gen in het beperkte Nederlandse luchtruim niet meer effectief was. Daarnaast leverde het concept van de luchtkruiser als 'manusje van alles' ook mogelijkheden op voor strategische verkenningen en zelfs voor tactische bombardementen. Ten slotte kon met het optreden van dergelijke vliegtuigen - overeenkomstig de opvattingen van Douhet - het streven naar verzelfstandiging van het luchtwapen kracht worden bijgezet. Aanvankelijk kreeg Zegers alleen van zijn voorganger en oud-commandant Van Santen - een fervent voorstander van jacht vliegtuigen - een inhoudelijk weerwoord. Vooral Zegers' rol in de commissie-Kan, die over de uit rusting van de Indische militaire luchtvaart met bommenwerpers adviseerde, bezorgde hem evenwel een onaantastbare positie als militair luchtvaartdeskundige. Als minister van Koloniën had Colijn voor de Indische luchtverdediging al bommenwerpers besteld, toen hij Raaijmaakers in maart 1936 opdracht gaf tot het ontwerpen van het tienjarenplan voor de modernisering van het luchtwapen in het moederland. Als belangrijkste stafofficier van de Inspecteur Militaire Luchtvaart kon Zegers met het luchtkruiserconcept dus een belangrijk stempel drukken op het tienjarenplan. Raaijmaakers, Reijnders en Colijn accepteerden dat achtereenvolgens zonder meer. Hier wreekte zich ook het gebrek aan luchtvaartdeskundigheid in de Generale Staf en op het departement van Defensie. Dat er eind 1937 bij Fokker G.I-jachtkruisers wer den besteld, was vooral te danken aan kolonel Best, die zijn aanvankelijke enthousiasme voor de lucht kruiser dat jaar onder druk van de internationale ontwikkelingen verloor en een krachtig pleidooi voor moderne snelle jachtvliegtuigen ging houden. Hij greep dit geavanceerde ontwerp van Fokker aan als een goed compromis tussen een zware en langzame luchtkruiser en het snelle eenmotorige jachtvliegtuig. Na zijn aantreden als commandant Luchtverdediging in november 1938 werd Best de regisseur bij uitstek van de verdere uitvoering van de moderniseringsplannen en kwam er een einde aan de uiteenlopende opvattingen binnen het luchtwapen. Die verschillen van inzicht tus sen de leidinggevende officieren van het lucht- wapen hebben - zoveel is zeker - in een cruciaal tijdsgewricht een remmende invloed gehad op de ontwikkeling van het luchtwapen voor de lucht verdediging. Aan de andere kant moet worden bedacht dat de superioriteit van de nieuwe generatie eenpersoons eenmotorige jachtvliegtuigen, zoals de Britse Hur ricane en Spitfire en de Duitse Messerschmitt Bf 109, pas in 1937-1938 duidelijk werd. Vanaf dat mo ment verschoof ook in die landen pas de prioriteit van bommenwerpers naar jagers. In dat opzicht week de gang van zaken in Nederland daar niet zo ver vanaf. Als klein land kon Nederland trouwens ook niet veel anders dan trendvolger zijn en stond het met zijn beperkte middelen voor lastige keuzes. Niettemin moet achteraf worden geconcludeerd dat Zegers' fixatie op de theorieën van Douhet, met het streven naar zelfstandigheid van het Neder landse luchtwapen in het achterhoofd, remmend heeft gewerkt op de modernisering en uitbreiding van de LVA. Daardoor werd de opbouw van de luchtverdediging met jachtvliegtuigen met ruim twee jaar vertraagd en zat de Nederlandse lucht macht bij de mobilisatie van 1939 opgescheept met een afdeling verouderde bommenwerpers. De afloop was noodlottig: van de drieëndertig gesneu velde luchtvarenden in de meidagen van 1940 behoorden er negentien (58 procent) tot de beman ningen van de T.V-bommenwerpers. De uitrusting met deugdelijk en modern vliegend materieel is voor een luchtwapen van levensbe lang. Het neutrale Nederland ondervond in de Eerste Wereldoorlog de nadelen van de afhanke lijkheid van buitenlandse leveranciers van vlieg tuigen en motoren. Het streven van de regering naar vliegtuigbouw in eigen land was nauwelijks succesvol door gebrek aan grondstoffen en goede knowhow. Prof. ir. L.A. van Royen, die in de oorlog het Munitiebureau had geleid, speelde een be langrijke rol bij de totstandkoming van de Rijks Studiedienst voor de Luchtvaart (RSL) in 1919. De RSL ging fungeren als kennisbank voor het ontwer pen, beproeven en gebruiken van vliegtuigen. Om de slechte ervaringen met de vliegtuigproductie tijdens de oorlog in de toekomst te vermijden, zette Van Royen de Staatscommissie inzake Lucht vaart aan de regering te adviseren in vredestijd de instandhouding van de vliegtuigindustrie te stimuleren.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Spinner | 2015 | | pagina 19