m 10 had een jong soldaat zich ziek gemeld op den morgen dat hij bij zijn chef op 't rapport moest verschijnen. Maar daaraan had de majoor gauw een eind gemaakt: hij was naar het hospitaal gegaanmet rinkelende sporen en opgestreken snorrenen had den zieke 't bed uit en weer heter gevloekt. Hij was een vierkant, klein mannetje, met een paar scherpe, heldere oogen, die iemand aankeken tot in het diepst van de ziel, en die hij zelfs voor den duivel niet zou neerslaaneen stel kolossale zwarte snorrendie altijd nijdig naar boven wezen en een paar stevige armen aan 'tlijt, die duchtig om zich heen konden sabelen. Hij was een geweldig ruiter, stond in de stamboeken aangeteekend voor zeven ernstige verwondingendroeg het kruis voor buitengewone dapperheid en dat voor langdurigen dienst, en had de eigenschap dat iedereen bang voor hem was en iedereen van hem hield. Dat laatste kenschetste hem volkomen. Hij vertegenwoordigde 't type van den ouderwetschen vechtmajoordie zich steeds voor het offensief verklaarde, in eiken veldslag een paard doodreed en een ander onder zich liet wegschietenen liever zijn heele afdeeling tot den laatsten manhoefsmid en fourier incluis, liet neêrsabelen, dan ooit het sein tot den terugtocht te geven. Twee staaltjes werden van hem verteld, die een eigenaardig licht wierpen op zijn persoonlijkheid. Eens, gedurende een hevig gevecht, toen de tegen partij steeds dichter opdrong, en de eigen linie op alle punten doorbroken werd en terugtrok, werd dooi den algemeenen bevelhebber het signaal «retireeren" ge-

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1899 | | pagina 212