21
gelid, front makende naar liet Koninklijk Paleis. Die
vertegenwoordiging van het leger maakte eenen zeer
goeden indruk. Niemand, ook de vreemdeling niet,
zal dat ontkend hebben.
Een onbeduidend klein deel van die troepen waren
wij; maar de plaats, die we innamen, duidde op de
hooge bevoorrechting, die ons, als vertegenwoordigers
van het Cadettenkorpsten deel viel.
Tusschen de ingangen van Paleis en Nieuwe Kerk
was geplaatst een overdekte gang: een luchtig dak
van netwerkrustende op slanke dubbele kolommetjes
rood, wit en blauw, het geheel getooid met sierlijke
strikken, linten en bloemen.
Bij elk dubbel kolommetje nu stonden om beurten
twee kameraden van de Marine en twee van de onzen.
Tijdig opgesteld zijnde op de aangewezen plaats,
had elk den tijd ter overdenking van hetgeen wij
mochten bijwonen, en grooter en grooter scheen ons
de eer te mogen staan ter weérszijden van den
korten wegdien onze zoo geliefde Koningin zou
doorloopen Ilare Inhuldiging te gemoet
Daar komen de groepen reeds aandie langs dezen
weg dien, door H. M. te volgen ter Kerke gaan.
Het zijn de leden der Staten-Generaal; statig schrijden
ze voorbij met steek en degen en gegalonneerd gewaad.
Nu volgen de ministers, weèr eenige oogenblikken
later de Raad van State en ten slotte het Corps
Diplomatique. De rijtuigen van de vorstelijke personen
en de leden der hofhouding rijden voor en draven
achter om het paleis heen naar den ingang der
Nieuwe Kerk aan die zijde.
Dan rijdt de gouden koets voor met hare schit-