30
Harald grijpt in de snaren en schijnt een melodie
te zoekenmaar zingt in zich zelf
Wie kan gelooven
Dat zonneschijn leeft,
Wie is gaan rooven
Wat boven zweeft?
Guldene stralen
Om 't hoofdje geleid
Zoete verhalen
Van lieflijkheid.
[Hj antwoordt luide)
Daar, waar de zee een grens zich zet, en waar
De golf zich huilend heft naar hooge rotsen
Gelijk de wolf doet tegen kostbren prooi,
Die zich in boomen houdt verscholendaar
Waar Freia zich de runen leest uit bloemen
En 't woud van Tresuban zijn schaduw werpt,
Daar is het eenzaam oord van mijne woning.
Widubald
Zoo ik een jonge zoon nog had, zou 'k hem
U sturendat de zee en 't somber bosch
Ook hem zoo'n heidentaal te spreken leerden.
Wendt zich tot de krijgslieden
En nu, mijn dapp'ren, zijt gij tot den krijg
Besloten dus; welaan, laat ons niet talmen,
Maar onze toebereidselen vlug maken
Vertrekt en brengt uw mannen samen, eer
De zon haar reis weer tweemaal heeft volbracht;
DanHaraldzien ook wij elkander weder.