56
gelijk de vleermuizen het daglicht niet kunnen ver
dragen op den uwen zouden staan. Naar de kazerne
dan; hoe jammer, dat het er nu juist zoo donker is,
ge zult weinig satisfactie hebben van uwe goed blinkende
knoopenmaar ligt is er één die ze schitteren ziet.
Zie, de poort is reeds gesloten, de roffel voor »'t licht
uit" is reeds geslagen, alle bedrijvigheid heeft opge
houden, overal heerscht diepe duisternis en stilte.
Doch neen, een paar ramen zijn nog verlicht, en dat
niettegenstaande de roffel reeds sloeg! Zou dan de
Sergeant der politie-wacht zoo nalatig dienen? Niet
al te voorbarig, vriendlief; bij dat ééne licht zit
de Adjudant-onderofficier zijn dagelijksch rapport te
maken, want zoodra morgen de reveille geslagen is,
heeft hij te nauwernood tijd meer om er de laatste
hand aan te leggen; bij dat andere zit een Ser
geant-majoor ijverig aan zijn kwartaal-werk te schrijven
brrr! wat kijkt die man ernstig, wat staan die voren
diep in zijn hoofd gerimpeld: verwonder u daar niet
over, hij zit reeds twee uren te zoeken naar eene
fout van een half centje in zijne driemaandelijksche
verantwoording van het kleeding- en reparatiefonds
die fout heeft den man al voor een dubbeltje licht en
tabak gekost, hij zou gaarne een gulden uit zijn zak
gevenindien hij daarmeê de rekening kon doen
kloppen, maar dat mag niet, de fout moet gevonden
worden; de Intendanten en Kwartiermeesters zijn even
stipt en naauwgezet op hunne administratie, als wij
op de handgrepen: »ik moet maar één haan hooren",
zeggen wij; »de rekening moet kloppen", zeggen