88
Zij loopt haastig de ziekeninrichting binnen. Een
onderofficier houdt haar aan. »Waar wilt u heen
juffrouw?"
«Mijn zoon, mijn Hendrik, waar is hij. Ik wil
hem zien."
Men tracht haar te bedarentevergeefs. Zij is
half waanzinnig van angst en smart. Waarom houdt
men haar tegen? Waarom laat men haar niet naar
haar Hendrik gaan
De dokter, gewaarschuwd, komt en spreekt haar
kalm toe. Hij zegt, dat zij haar zoon niet mag zien,
als zij niet bedaard is. Goed, zij zal bedaard zijn,
maar waar is hij dan? Zij kijkt angstig zoekend om
zich heen, en volgt dan den geneesheer. Zij naderen
eene deur. De dokter blijft staan en kijkt de oude
vrouw onderzoekend aan.
«O, laat mij. Waar is hij?"
«Vrouwtje," zegt de dokter, «je moet kalm zijn.
Je zoon is gevaarlijk ziek." «Ja ja."
«Hier in deze kamer ligt hij, maar laat ik je
zeggen: vooral kalm, het is erg, héél erg met hem.
Het zou kunnen gebeuren
«Hij is dood, ja, hij is dood!" kermt de oude
vrouw en stormt de kamer binnen.
«O, God, ja, hij is doödü" en met een rauwen
kreet stort de moeder zich op het ontzielde lichaam
van haar zoon
Zij kwam: helaas te laat
Frits.