p'Xpa' arme kend' ik, stram en blind,
Van hairen glanzend zilverblank;
Hij droeg zijn leed met vriend noch maag,
En uit zijn lippen vlood één klank:
»0 God, o goede Vader, geef
Mij ééns in het duister licht."
Steeds glanzender zijn haarvvit werd,
En strammer, uitgeteerd zijn leén;
Zijn laatste woord klonk toen de strijd
Van 't leven gansch werd afgestreên
»0 God, o goede Vader, geef
Mij ééns in 't duister licht."
Laatst liep ik langs zijn eenzaam graf,
En hoord' er stijgen lang gerucht;
Het scheen, als prevelde een stem
Als 'tlijk zoo kil, met doffen zucht:
»0 God, o goede Vader, geef
Mij ééns in 't duister licht."
Urfelan.
2)e