vWtó.
PVent gij de beek in Beukenwoud? Zeker nietwant
zeer weinigen kennen haar. Den wandelaar
in het bosch klinkt soms geruisch toe, en hij
denkt dat water het geluid maakt, maar dat is niet
zoo; vraag het maar aan de kleine elven, die den
dauw sproeien en alle geheimenissen van de natuur
weten. Dat doen de kleine kaboutertjes met zilveren
baardjes in de beekzij gaan op den kam der golfjes
zitten en als die neervallenspringen zij naar beneden
dan stijgt er een zacht geschater uit hun mond, en
zoo doen zij telkens en telkens weèr, zoodat er een
immerdurend gemurmel rijst. Hoe hooger de golfjes
zijndes te harder zij lachen en vooral bij den water
val schalt dit nog wijd in het rond; daar laten zich
zoovelen meevallen in het schuimdat het water zilver
schittert van hun baardjes. Langs den oeverrand
klauteren zij weêr naar boven.
Geloof me gerustlezer, al komt het u wonderlijk
voor, want ik heb het gehoord van de elvendie niet
jokken en die de mannetjes zien kunnen, wijl ze zelf