196
zet der onzen. De Padries werkten dezen nacht en dag tot dicht
hij het roduit door, het vuren en steenen gooien ging tot den avond
voort, tot zij omstreeks ten 7 ure heden avond weder een aanval
beproefden, waarbij er zelfs een op de borstwering sprong. De
onzen al hunne krachten inspannende, werden zij echter weder
teruggeslagen, hetgeen ons met een weinig volharding van hunne
zijde moeilijk, zoo niet onmogelijk zoude zijn geweest; het afwerpen
van granaten bracht hier weder veel aan toe. Do bezetting liet mij
nogmaals verzoeken om, zoo de maan onder was, te beproeven het
reduit te verlaten, waartoe ik echter nog niet kon besluiten, en huu
te kennen gaf dat ik den anderen dag nog zoude afwachten, niet
twijfelende of wij zouden dan wel zijn ontzet.
Ben 2 7en Februari 1841.
Do gepasseerde nacht liep nog goed af, ofschoon ik do manschappen,
door vermoeienis en honger afgemat en uitgeput, niet meer staande
kon houden. De Padries hadden zich tot dichtbij de redoute voort-
gewerkt. Een Inlandsch sergeant was met 4 Inlanders gevlucht.
Eene groote menigte dikke bossen paddi-stroo werd heden
morgen door de Maleiers in het kampement naar ons reduit toe
gerold en tot manshoogte opgestapeld; waarschijnlijk waren die
voor een nieuwen aanval bestemd, de drukke werkzaamheid rondom
de redoute deed dit nog 'meer vermoeden. Vele geweren en vele
manschappen waren buiten staat om meer gebezigd te worden; de
weinige Europeanen werden zelfs moedeloosalles was afgemat door
honger en vermoeienis. Het werpen met steenen werd heden zoo
hevig, dat alles, wat zich niet onmiddellijk onder de borstwering
ophield, er door werd getroffen, daar alle onze bewegingen door
Padries, welke zich tegenover ons op den berg hadden gevestigd,
werden gadegeslagen en onmiddellijk aan degenen, welke beneden
ons waren, werden toegeschreeuwd. Hierdoor weiden dezen dag
nog 1 Europeaan en 7 Inlanders zoo door steenen als door kogels
licht gekwetst, terwijl 1 Inlander sneuvelde.
De onmogelijkheid ziende, om het thans zelfs tegen eenen lichten
aanval langer vol te houden, raadpleegde ik met luitenant Koppel