198
Omtrent anderhalf uur hadden wij gekropen en gemarcheerd,
toen wij eene hevige ontploffing hoordenwaarschijnlijk hebben onze
achtergelatene braven hun lot verzekerd, door zich met het kruit
magazijn in de lucht te laten springen.
Wij gingen gedurende den nacht door de kali; de dag aankomende,
waagden wij het door de remboe onzen weg voort te zetten, dan werden
tweemalen door de Padries ontdekt en vervolgd, waarvan wij zijn gered,
door ons in onafzienbare diepten neder te werpen. Wij besloten toen
alleen des nachts onzen moeielijken rnarsch door de rivier te vervolgen.
Den 1 en Maart 1841.
Den gepasseerden nacht vervolgden wij onzen weg door de kali,
die zeer moeielijk was uithoofde der menigte groote steenen, welke
zich er in bevinden. Onze voeten waren door doornen en scherpe
steenen reeds gezwollen en opengereten en wij zeiven uiterst af
gemat door het langdurig gebrek aan voedsel en door vermoeienis,
zoodat wij dezen morgen nog weinig wareu gevorderd. Wij moesten
heden weder de vlucht nemen voor eenige Padries, welke beneden
langs de rivier kwamen en ons ontdektenheden avond zullen wij
beproeven onzen weg weder te vervolgen, hetgeen ons echter bij
toenemende zwakte uiterst moeielijk zal vallen.
Den 2™ Maart 1841.
Den gepasseerden nacht omtrent 3 uur door de rivier gegaan
zijnde, konden wij van vermoeienis niet verder voort en legden ons in
de remboe neder.
Heden morgen ondernamen wij weder onzen marsch te vervolgen.
Door honger verzwakt, daar eenige verrotte appeltjes met jonge
pisangbladen ons eenigste voedsel was en door vermoeienis uitge
put, was ons vooruitzicht donker en beschouwden wij ons voor ver
loren, toen wij, eenigen tijd gemarcheerd hebbende, weder Maleiers
over den weg zagen gaan. In de gedachte dat het weder Padries
waren, vluchtten of liever kropen wij op eene hooge rots. Eenigen
tijd daar gezeten hebbende, zagen wij tot onze onuitsprekelijke
vreugde militairen voorbijtrekken, welke op ons geroep oogeublik-