225
Sedert eeuwen was in de Padangsche Bovenlanden de Islam in
gevoerd, doch rechtzinnige Mohammedanen waren de bewoners geens
zins. Uitgaande van de stelling, dat wetten en gebruiken koran
en adat elkander wederkeerig moeten aanvullen en ondersteunen,
hadden zij de voorschriften van den Islam slechts aangenomen voor
zoover deze de Gods vereering betroffen, doch ze, ten aanzien der
burgerlijke en maatschappelijke verhoudingen, ter zijde gesteld voor
de aloude instellingen des lands. Afgescheiden hiervan werden de gods
dienstige voorschriften van den koran door de meesten slechts flauw
nageleefd en lieten zij de gestrengere opvolging aan de geestelij
ken over.
Yan Basel, de schrijver van „de Radicaale Beschrijving van Su
matra's West-cust" (1761), deelt ons dienaangaande (Eerste Hoofd
deel, 9) het volgende mede
„Hunne godsdienst is wel de leer van Mohammed, die zich, gelijk
bekend is, door het geheele Oosten verspreid heeft, doch zij zijn in
de gronden dier leer slecht onderwezen; en gelijk zij in 't geheel
geen werk van eenige geleerdheid maken, zoo wordt ook de onder
richting van den godsdienst bij de kinderen en het onderzoek bij
de volwassenen verzuimd, waaruit niet alleen groote en grove onwe
tendheid noodwendig geboren wordt, maar waardoor ook allerlei dwa
ze en bijgeloovige bijvoegsels in den godsdienst inkruipen en den
zeiven ten eenemale verbasteren.
„De geleerdste] onder hen kunnen den Alkoran in 't Maleisch,
weinige in de grondspraak lezen. Hunne priesters, naar de Moham-
medaansche wijze in verscheidene klassen verdeeld, waaronder de voor
naamste en heiligste zijn die Mohammed's graf te Mekka bezocht
hebben, zijn in de geleerdheid maar slechte helden, maar te bekwamer
bedriegers van de schamele gemeente, die zich met allerlei belachelijke
ceremoniën begoochelen, en de oogen verblinden, hunne papieren met
karakters beschreven voor talismans of voor een geheim middel
tegen allerlei ongelukken en ziekten, en een deel leugens van dat
slag voor heiligdommen verkoopende, ook bij kraamvrouwen en kran-
ken den duivel wegjagende, en diergelijke grollen meer.
„Yoor het overige maken een duister begrip van een eenig god
delijk wezen, een toekomend leven ter belooning en Mohammed's
1887, Dl. II. 15