229
koran streed, moest afgeschaft worden, en wie zich aan dezen eisch
niet onderwierp, moest gestraft worden met dood en verderf.
Toewankoe Kota toea erkende de noodzakelijkheid der gewenschte
hervorming, doch verklaarde zich geenszins te kunnen vereenigen
met de tot bereiking van dit doel voorgestelde middelen van geweld,
die tot burgeroorlog en daarmede tot verwarring en ellende moe
sten leiden. Al zijne welsprekendheid schoot echter te kort tegenover
de dweepzucht der acht priestersdeze veroordeelden de gematigdheid
van den ouden priester en verklaarden eindelijk, bij monde van Toe
wankoe nan Rintjeh, zich stipt te zullen houden aan het voorschrift
dat hij, die niet bidt en weigert de leer des korans nauwkeurig op
te volgen, daardoor lijf en goederen verbeurt.
Aldus scheidde Toewankoe Kota toea, ofschoon zelf hervormings
gezind, zich van de dweepzieke hervormers af. Zijne nagedachtenis-
is bij de bevolking in gezegend aandenken gebleven; zijn graf werd,
in 1824, door deze als heilig beschouwd. (1)
Ka de weigering van den priester van Kota toea zochten Toewan
koe nan Rintjeh en de zijnen den steun van een anderen invloedrij
ken schriftgeleerde. Door Hadji Miskien ingelicht omtrent de ge
zindheid van bovengenoemden Toewankoe Mensiangan, vervoegden zij
zich tot dezen, die zich bereid verklaarde tot de voorgestelde maat
regelen mede te werken en dientengevolge als hun geestelijk opper
hoofd werd erkend. Dit neemt niet weg dat Toewankoe nan Rintjeh,
door geestesgaven en karakter beide, den meesten invloed behield.
Bij zijne terugkomst te Boekit Kamang, zijne woonplaats, noodigde
deze alle hoofden en eene menigte volks uit tot eene groote verga
dering. Geheel in het wit gekleed, het hoofd met een zwarten tul
band omwonden, omringd door een op dezelfde wijze uitgedoschten
priesterstoet, maakte zijn optreden alleen reeds indruk onder de saam-
gekomenen, die, toen het feestmaal was afgeloopen, in gespierde taal
door hem werden toegesproken.
Hij ontvouwde hun de voorschriften en bedoelingen van den Profeet
en toonde hun aan hoe die, ondanks alle pogingen der priesters, door
het meerendeel der bevolking werden veronachtzaamd. Hij verklaar-
(1) Nahuijs, Brieven over Beneoelen, enz., 2e dl., blz. 176.