252 ters afstand van de in stelling staande artillerie bevinden en hangt het grootendeels van hun doorzicht af, of b. v. een tijdige, goed geregelde munitieaanvulling van de 2C uit de volgende liniën plaats heeft. Volgens mijne meening ware het dan ook doelmatiger den sergeant-majoor te bestemmen tot geleider bij de gekoppelde voor wagens en den fourier tot hetzelfde bij de reserveaffuitenaan de twee daardoor vrij komende Europeesche sergeanten kon dan het commando over de 30 en 4e linie (1) worden gegeven. Als geleiders van de 2 reserveaffuiten, die ten onrechte een onderdeel vormen van de 4e linie en zeer zeker thuis behooren in de 3C, ziet men aangegeven één Europeesch en één Inlandsch sergeant. Mocht ook al het daareven aangegeven denkbeeld verwezenlijkt worden, namelijk: dat de fourier, in stede van een Eur. sergeant, geleider werd van een dier reserveaffuiten, toch behield men ook dan twee onderofficie ren bij twee voertuigen van den trein. Ziet men nu dat op 6 voer tuigen van de 2e linie slechts 3 geleiders voorkomen, dan komt men tot de conclusie dat de reserveaffuiten of bijzonder moeilijk te geleiden zijn, of wel (en dit houd ik er eerder voor) dat men eigenlijk geen weg heeft geweten met dien Inlandschen sergeant. Ontegenzeglijk heeft men in de 2e linie meer behoefte aan ge leiders dan in de 4e; de 2e linie toch rukt als 't ware tot op het laatste oogenblik met de batterij op, terwijl, zoodra deze in stel ling is gekomen, een groote bedrijvigheid bij de gekoppelde voor wagens behoort te ontstaan. De commandant van de 2e linie zal er namelijk zijn eer in moeten stellen, dat met zijn projectielen wordt gevuurd en de voorwagens bij de stukken onaangeroerd blijven. Zou men dus dien Inlandschen sergeant van de reserveaffuiten niet vrij wat nuttiger werkkring in de 2e linie kunnen openen? Als geleider van de 6 brokos, dat wil dus zeggen als geleider van (1) Eigenlijk is slechts een indeeling in 3 liniën noodig; de eerste linie^ waarin de stukken met voorwagens, de tweede linie of gevechtstrein, waarin de reservemunitie) reserveaffuiten, reservepersoneel en reservepaarden en de derde linie of bagagetrein, waarin smids- en voorraadwagens, brokos en ranseldragers. De tweede linie zou dan evenwel bestaan uit voertuigen en draagpaarden met munitie, en dus een onderverdeeling in échelons noodig worden; dit liever willende vermijden, komt de oude verdeeling mij gemakkelijker voor. Men houde dus alleen in het oog dat de tweede en derde linie samen den gevechtstrein vormen.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1887 | | pagina 261