290
ruiters op mij afkomen. Ik loste een schot op hen, maar' werd tegelij
kertijd door een lansstoot geschaafd en mij omkeerende zag ik een zwarte,
die zich juist bukte om mij een tweeden stoot toe te brengen. Ik draaide
mijn geweer om en verpletterde hem den schedel met de kolf, maar werd
onmiddellijk daarop door een lanssteek in de linkerzijde getroffen. Ik
zakte ineen; het bloed liep mij in zoo groote hoeveelheid uit den mond,
dat ik nauwelijks adem kon halen. Half bewusteloos voelde ik eenigen
tijd later, hoc men mij aan een arm voortsleepte, daarna de schoenen
uittrok en do kleederen van het lijf scheurde toen viel ik geheel in zwijm.
De kapitein der ten 2.} ure op het slagveld aangekomen compagnie liet
hem voor dood liggen.
„Tegen I uur'7, vervolgt hij, „kwam ik, geloof ik, weer bij kennis; ik zeg,
geloof ik, want mijn horloge was, met al het andere dat ik aan en bjj
mij had, door de vijanden geroofd. Langzaam verhief ik mij op eene
knie en stond daarop geheel op. De aanblik van het slagveld bood een
van die tooneelen aan, die men zijn leven lang niet vergeet, een ontzettend
schouwspel. De Abyssiniörs hadden hunne dooden en gewonden wegge
dragen, de onze alleen waren blijven liggen. Ik zag dooden en gewonden, op
vreeselijke wijze verminkt, hoorde jammerkreten, die door merg en been
drongen; het roepen en steunen om water was verschrikkelijk. Ik raapte
al mijne wilskracht te zamen en trachtte, daar ik op geene andere wijze
kon helpen, met woorden de minst zwaargewonden te bemoedigen, en
spoorde hen aan te beproeven het nabij gelegen kamp van Saati te bereiken.
„Maar reeds na tien minuten voortwaggelens konden zij niet verder.
Ik kon hen niet helpen en besloot daarom den weg alleen voort te zetten
in de hoop spoedig Saati te vinden en vandaar hulp te zenden.
„Mijne wonden brandden, de steenen en dorens pijnigden mijne bloote
voeten. Een weinig later stootte ik op een lijdensgezel, een armen soldaat,
die door een kogel in de dij was getroffen, zonder dat het been was
beschadigd, en die, even naakt als ik, op den gis naar Saati voortwaggelde
Ik zeide hem mij te volgen en zoo trokken wij voort tot den avond, toen
wij ons achter eenige struiken verscholen. Gedurende den eindeloos langen,
jammervollen nacht kwam ik tot het besluit, liever den bekenden weg in
de richting van Massoeah in te slaan en des morgens, nadat ik mij zoo
goed mogelijk had georiënteerd, gingen wij op weg."
Na een bijna driedaagsche omzwerving, onder een vreeselijk lijden,
zonder voedsel en zonder water, is Michelini eindelijk met zijn metgezel
in Monkullo aangekomen, waar hij met vreugde door zijne landgenooten
werd ontvangen en spoedig naar het hospitaal te Massoeah werd overge-