361
Vervangt men den halsband door eenen stalhalster, Ned. model, dan
verhelpt men daardoor de sub 1 en 2 genoemde bezwaren. De
beide laatstgenoemde on gerieven kan men verbeteren door ter weers
zijden van den latierpaal een Y. ketting, d. 0.004 M., aan te brengen,
welke ketting aan het uiteinde voorzien moet zijn van een knevel.
Worden nu de paarden omgedraaid, dan kunnen ze ter weerszijden
van den halster aan de kettingen worden bevestigd. Men heeft ze
dan volkomen in de macht, om ze te poetsen, verplegen, enz.
Zoodoende vervallen dan ook alle bezwaren, die X. in zijn opstel
„Het poetsen der paarden aan de watertrens bij de Indische cavalerie"
aanhaalde. (2)
De stalhalster zou voorts uitsluitend voor stalgebruik moeten wor
den medegevoerd.
Willem 1, 24 Juli 1887. W. J. Giel.
(Wordt vervolgd.)
(2) De heer E. R. duiile het mij niet ten kwade dat ik bij de beschrijving van
de gebreken van den halsband ongeveer hetzelfde liob geschreven, als hetgeen voor
komt op blz, 30 No. 7 van dit Tijdschrift van zijn opstel. Mijn opstel was echter
reeds gereed, toen ik het zijne las, en voor de volledigheid van de beschrijving van alle
tuigdeelen, wilde ik die van den halsband niet achterwege laten.
Hetgeen de heer E. R. overigens over ^Harnaehement" heeft geschreven, hoop ik
in een volgend nummer te vervolledigen.