440 gehouden, beproefden nu den aanval op de colonne van majoor Laeinlin. Drie aanvallen werden moedig afgeslagen, maar bij den vierden kregen de troepen gebrek aan munitie en werd het verband geheel verbroken de onzen raakten man tegen man met den vijand handgemeen en zijne groote meerderheid in getalsterkte verschafte hem een groot voordeel terwijl ieder soldaat zijn leven verdedigde, wisten de Padries van de vier stukken (2 zes- en 2 drieponders) meester te worden. Het verlies van dit geschut was eene noodlottige gebeurtenis Raaff verklaarde echter, ten volle overtuigd te zijn dat majoor Laemlin niets had verzuimd om zijne ondergeschikten te vereenigen, wat echter door den aard van het terrein, met kreupelbosch bedekt, onmogelijk was; en de generaal De Koek zege in zijn verslag, dat er, van het oogenblik dat er gevochten werd, „zeker geen verschil van opinie „hoegenaamd nopens zijne (Laemlin's) handelwijze" kon bestaan; hij „heeft als een braaf en dapper officier zijn plicht betracht". In den avond van den 17™ waren de onzen vereenigd bij Tandjoeng. Op drie kwartier afstand, te Andalas, werd eene sterke wacht ge plaatst, doch men werd niet verder door de Padries verontrust. Onze verliezen hadden in de laatste 4 dagen bedragen21 ge sneuvelden, 55 zwaar-, 82 lichtgekwetsten. Van de officieren waren den 17en de 2e luitenant J. L. C. van Panhuys gesneuveld en de le luitenants M. van Geen en N. A. Themmen, de 2e luitenants G. Schreiber en C. F. Kley gewond. Den 18™ April keerden de troepen naar Pagarroejoeng terug, waar onmiddellijk maatregelen genomen werden tot eene doelmatige ver zorging der zieken en gekwetsten. Raaff eindigde zijn rapport over de hier verhaalde gebeurtenissen „met de ondubbelzinnigste uitboezemingen van erkentelijkheid voor de trouwe en onafgebroken medewerking, steeds gedurende de geheele expeditie, maar bepaaldelijk in deze laatste dagen, van den heer resident Du Puy ondervonden, die hem in alles tegemoet gekomen is, vooral in het doen oprukken der oorlogsbehoeften, toen daaraan gebrek begon te komen en in het bezorgen van voedsel voor de manschappen, terwijl ook het lot der gewonden door zijnen onvermoeiden ijver zooveel mogelijk verzacht is geworden.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1887 | | pagina 449