457
„hij ondervond, veranderde zijn denkwijs en toen werd het Islamisme
„het alleen zalig makend geloof, maar de heilige oorlog is alleen dan
„tot plicht gesteld, wanneer de vijanden van den Islam de eerste aan
vallers geweest zijnworden de voorschriften van den Koran anders
„uitgelegd, dan is dat eene willekeurige uitlegging der godgeleerden."
In den Koran lezen we (met gepasten eerbied) in soera II: 186
t/m 190: „Strijdt voor Gods weg tegen heD, die u bestrijden, maar
„begaat geene ongerechtigheid en begint niet met de vijandelijkheden
„want God bemint de zondaren niet.
„Doodt hen overal waar gij hen vindt, verdrijft hen vanwaar zij u
„verdreven; want de verzoeking tot afgoderij is sterker dan de dood
slag. Bestrijdt hen nochtans niet in de nabijheid van den heiligen
„tempel; zoo ze u echter daar aangrijpen, doodt hen ook daar. Dit
„zij het loon der ongeloovigen.
„Indien zij zich beteren, dan is God genadig en barmhartig. Be
strijdt hen daarom tot de verzoeking ophoudt en Gods richting ge
zegevierd heeft."
En in soera VIII40
„Strijdt dus tegen hen tot er geen verzet meer ten gunste der af
godendienaren geen andere godsdienst dan die van uwen Heer besta."
Dit laatste voorschrift is met dat, om niet met de vijandelijkheden
te beginnen, niet geheel in overeenstemming en doet al dadelijk de
vraag ontstaan: moeten ongeloovigen al of niet vooraf gesommeerd
worden den Mohammedaanschen godsdienst te omhelzen of moeten zij
zonder eenige waarschuwing beoorloogd worden? Volgens V. d. Berg
hechten sommigen (met name de school van Sjafeï) zooveel waarde
aan de sommatie, dat zij den bevelhebber, die zonder haar den oorlog
aanvangt, aansprakelijk stellen voor den bloedprijs der gesneuvelde
vijanden. De school van Hanifat daarentegen acht de sommatie wel
wenschelijk doch niet verplichtend. In den Koran, zegt zij, is aan
alle volken gelast den Islam te omhelzen en dit is voldoende.
Men ziet het, de Mohammedaansche godgeleerden zijn het zelf niet
precies eens, doch hoe het zij, Mohammed maakte het den geloovigen
aanlokkelijk genoeg en de belooning die hij hun in het algemeen en in
het bijzonder hun, die in den djihad vallen, voorspiegelt, is zoo ver
leidelijk dat het wezenlijk verwondering baren mag, dat nog niet de