557
Dat ook verder nog hooge eischen aan de Inlandsche werving
zullen moeten worden gesteld, is te verwachten, nu, zooals uit de inge
diende begrooting voor 1888 blijkt, de Minister boven de reeds
vermelde formatieuitbreidingen nog 150Ó Inlanders en Amboineezen
heeft uitgetrokken, zoodat ook deze nog weder buitengewoon zullen
moeten worden aangenomen. De Inlandsche werving heeft ons echter
gelukkig tot heden nimmer in den steek gelaten en wij twijfelen niet
of ook aan deze eischen zal kunnen worden voldaan.
De werving der Amboineezen was over 1886 weinig bevredigend.
Tegen een verlies van 230 man werden slechts 162 aangeworven,
zoodat men reeds 68 man insmolt, ongerekend de 200 man die buiten
gewoon aangeworven moesten worden en waarvan dus niemand ver
kregen werd. Ook hier gaf het begin van 1887 veel hoop, daar, zooals
het Kol. "Verslag mededeelt, alleen in het eerste kwartaal van dat jaar
172 Amboineezen werden aangenomen, d. i. nog 10 meer dan in het
geheele jaar 1886. Ook hier zijn dus de vooruitzichten goed, al zou
den wij op de werving der Amboineezen met minder gerustheid
rekenen dan op die der Inlanders. Bij den Amboineeschen landaard
merkt men eer dan bij den Inlandschen, dat eene opdrijving der
quantiteit, de qualiteit niet ten goede komt. De belangrijke uit
breiding, die de formatie der Amboineezen in 1885 heeft ondergaan
door de oprichting van 4 nieuwe compagnieën bij de 6 bestaande,
geeft naar het schijnt ongeveer de grens aan van de sterkte, waartoe
wij dien landaard in het leger op den duur kunnen opvoeren.
Eene vijfjarige statistiek der reëngagementen, in het Kol. Verslag
opgenomen, doet zien dat het percentsgewijze aantal van hen die
zich reëngageerden, in het jaar 1886 grooter was dan in een der vier
voorafgegane jaren. Het bedroeg nl. over het geheele leger in de jaren
1882 t,m 1886 resp. in ronde cijfers 74, 73, 72, 72 en 78 °/0 van
degenen die zich hadden kunnen reëngageeren. "Waar aldus ongeveer
4/3 van die militairen onmiddellijk opnieuw eene dienstverbintenis
aangaan, nog ongerekend hen die zich later weer aanmelden, mag
men zeker wel beweren dat den soldaat over 't algemeen de dienst
in het Indische leger zoo slecht niet bevalt.
In 't bijzonder mag het nog voor den Inlandschen landaard als een
verblijdend teelten aangemerkt worden. Het doet toch zien dat de