EEN WOORD TEGEN HET PREANGERPAARD.
In N°. 3 van den 18en jaargang van het Ind. Milit. Tijdschrift
verrast de le luitenant der cavalerie E. Rudolph de lezers met
een voorstel, om bij de cavalerie eene proef te nemen met zg.
„Preangerpaarden."
De schrijver meent, dat de tegenwoordige remonten, al voldoen ze
aan de maat, niet meer zijn de paarden van vroeger, maar te tenger
zjjn voor Europ. cavaleristen.
Uit dit laatste zoude men kunnen opmaken, dat, waren de tegen
woordige paarden zooals die van vroeger, de cavalerie 't er mede
zoude kunnen doen, ware het niet, dat de schrijver daarop laat volgen,
dat, gesteld al, dat men zwaardere overwalsche paarden kon krijgen,
deze dan nog zijns inziens voor de cavalerie te klein zouden zijn.
Onze cavalerie zou zich met cavalerie eener buitenlandsehe mogend
heid niet kunnen meten, hetgeen wel het geval zoude zijn wan
neer de cavalerie met „Preangerpaarden" bereden ware. Daaren
boven meent de schrijver, dat cavalerie met „Preangerpaarden" eene
grootere snelheid zoude kunnen ontwikkelen en in staat zoude zijn
grootere hindernissen te overwinnen.
Om nu nog meer bewijzen in het voordeel van zijn voorstel te
leveren, begeeft de schrijver zich op staat- en staathuishoudkundig
terrein, waarop ik mij niet kan oriënteeren en hem dus niet zal volgen.
De schrijver gaat er nu toe over al de goede en slechte eigen
schappen der „Preangerpaarden" op te noemen geeft de oorzaken dier
laatsten en de middelen om ze te verbeteren aan, en belooft de
bewering, welke hij veelmaal heeft hooren uiten, namelijk, dat de
Preangerpaarden, uit hoofde van hun slechten aard en hunne niet
volhoudende kracht, ongeschikt zijn zouden voor de cavalerie, te
weerleggen. Ik zeide „belooft te weerleggen", maar zijne, voor de weer-