- 55 niet bestaan hebben in de vele goede eigenschappen, die de heer R. bij de Preangerpaarden ontdekt heeft. Jammer dat de luitenant der O. I. cavalerie Graaf Bentheim, die aan het hoofd der stoeterij stond, niet een even scherpen blik gehad heeft, waardoor de stoeterij wellicht gered zoude zijn geworden. Naar mijne ondervinding is een vrij van physieke gebreken zijnd Preangerpaard, zooals er wel enkele zullen bestaan, voordat het lichamelijk en moreel door honger, gebrek en slechte behandeling is gebroken, alleen uit hoofde van zijne karaktergebreken reeds ongeschikt voor troepenpaardterwijl een gebroken en versleten paard geeno capaciteit, zooals de dienst die vordert, kan hebben. Op Z. M. verjaardag in het jaar 1879 leverden zes mooie Preanger paarden, die voor de koets van Z. E. den Gouverneur-Generaal, bij gelegenheid dat deze in het groote huis audiëntie verleende, gespannen waren, het bewijs van mijne bewering. Toen namelijk de audiëntie was afgeloopen en Z. E. naar zijn paleis aan 't Koningsplein terugkeeren wilde, waren de Preangers, of was ten minste een er van, van een ander gevoelenik heb niet kunnen ontdekken wat hun daar zoo aangetrokken heeft, dat ze alle dressuur vergaten. Hoe dit ook zij, ze wilden niet wegna uur gesukkel gaf één der omstanders (een gewezen fourier der veldartillerie) den raad, de middenpaar- den onder welke het onwillige af te spannen en reed Z. E., nadat deze manipulatie had plaats gehad, met vieren naar huis. Ik denk, dat men niets waagt door aan te nemen, dat deze paarden van jongs af aan goed behandeld, niet overmatig gebruikt zjjn geworden en dat, wat de dressuur aangaat, deze als van zelf uitstekend moet zijn geweest; want in dien tijd waren niet minder dan drie cavaleristen, waarvan twee officieren en een pikeur aan het hof te Buitenzorg verbonden. De schrijver van het voorstel van eene proef bij de cavalerie met Preangerpaarden, zegt o. a. dat men ieder paard tot het aannemen der snelste gangen kan aanzetten. Aanzetten kan men ze zeker; die voor de koets van Z. E. werden ook aangezet, en wel serieus aangezet, maar ze bedankten voor de eer en bleven staan. Dit is misschien een bewijs van hun groote intelligentie; ze wilden wellicht den volke verkondigen „dat men van „een paard kan maken wat het wil."

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1887 | | pagina 64