62
Uit hetgeen ons de geschiedenis leert, moet men opmaken, dat
het resultaat eener charge minder ligt in de grootte der paarden dan
wel in de snelheid, waarmede en het juiste oogenblik, waarop de
schok, die overigens slechts zelden wordt afgewacht, wordt toegebracht,
en ook, en wel niet het minst, in het karakter en de talenten
van den aanvoerder.
In de geschiedenis van verschillende veldslagen zijn feiten in overvloed
te vinden, om dit te staven, maar het aanhalen daarvan zou ons hier te
ver voeren en te veel van het doel van dit opstel doen afwijken.
Vlugge, sterke, gehoorzame paarden heeft de cavalerie noodig
op de grootte komt het minder aan.
Hooren wij nu wat de ritmeester der Nederlandsche cavalerie
H. M. Werner in zijn op 31 October 1883 in de Vereeniging ter
beoefening der krijgswetenschappen gehouden voordracht, de Pruisische
cavalerie ten tijde van Frederik II besprekende, o. a. zeide:
„Zij bestond uit groote menschen op zware^ groote paarden gezeten,
„chargeerde in een langzamen draf, eene haast onbeweeglijke massa
„vormende, haar eenig heil zoekende in het vuurgevecht met pistool
„en karabijn. In vergelijking met de ruiterij van andere legers uit
„dien tijd, stond ze zelfs op een zeer laag standpunt, wat wezenlijke
„bruikbaarheid en besef harer roeping en kracht op het slagveld betrof.
Geen wonder dan ook dat in den eersten veldslag, die Frederik
kort na zijne troonsbestijging den Oostenrijkers leverde, namelijk bij
Molwitz, April 1741, de Pruisische cavalerie een treurig figuur
maakte en zich 's Ivonings'hooge ontevredenheid op den hals haalde.
Dat de Koning strenge tucht bij de cavalerie wilde handhaven,
blijkt uit de bepaling dat een ruiter, die in de charge trachtte om te
keeren of zijn paard in te houden, door den eersten den besten meer
dere, die dit bespeurde, onmiddellijk moest doorstoken worden (wat
was het gelukkig voor die lui, dat ze niet op Preangerpaarden
zaten, die, zich aan den ruiter niet storende, geheel naar eigen goed
dunken soms zouden blijven staan of omkeeren).
Hiermede neem ik voorloopig afscheid van de Preangerpaarden,
in de overtuiging, ze „in ihrem wahren Lichte te hebben geteekend
en tevens te hebben aangetoond, dat evenals de vroeger met hen
bij het leger genomen proeven schipbreuk geleden hebben op de