73
oordeeling in de conduitelijst een stuk kunnen toevoegen, dat niet
alleen omtrent de ondeugden of misstappen inlicht.
„Welke overtredingen en daarop gevolgde ernstige berispingen
„moeten den maatregel van overplaatsing naar een ander garnizoen
„wettigen schrijft D. „b. v. ook het maken van schulden." 't Is
het best een voorbeeld te nemen. D. kiest de schulden, mij goed.
Zeker, antwoord ik, het schulden maken ook. Het is bekend, dat
tegenwoordig meer dan eens, juist om uit financieele moeilijkheden
te geraken, overplaatsing verzocht wordt. Eene overplaatsing van
Padang naar Solok of Padang-Pandjang, vandaar naar Siboga of
Singkel, van hier naar Atjeh, zal telkens als een financieele vooruitgang
beschouwd worden, daar het, voor een' voornaam deel, van het verder
gedrag afhangt, hoelang de nieuwe standplaats behouden blijft; terwijl
dezen maatregel door een werkelijk ernstige afkeuring te meer kracht
bijgezet zal worden.
Hu zijn wij tot het laatste punt van verschil gekomen, door D.
geopperd.
Waar hij mijn stolsel in de uitdrukking „geheim veemgericht"
kenschetst, geloof ik, met hem, dat ik niet duidelijk genoeg ben ge
weest. „Hebben wij niet genoeg aan een Raad van Onderzoek, die
„in het openbaar vergadert en waarvoor de beschuldigde zich ver
dedigen kan, moeten wij nu weder een geheim veemgericht gaan
„scheppen? Hoe zal die geheime garnizoensraad worden samengesteld,
„zoodat men waarborgen heeft, dat de meest bevoegde beoordeelaars
„er zitting in zouden nemen Is de bestaande regeling zoo slecht?" Zie
daar een reeks van vragen, die ik, nu ik beknoptheid vrees, uitvoerig
beantwoorden zal, onder verwijzing naar hetgeen ik vroeger schreef.
II faut laver son linge sale en familie. Ik heb de beslissing of
het nieuw lid in hun korps opgenomen zal worden aan de officieren
zeiven gelaten; men zal het zich herinneren (blz. 381, lu deel, 1887).
Het officierskorps beslisse nu ook wie, eens aangenomen, niet verder
waardig is lid te blijven. Dat het daarbij met de meeste omzichtig
heid te werk gaat, dat het zoolang mogelijk ieder onnoodigen mid
dellijken of onmiddellijken invloed van buiten weert, dat is, dunkt mij,
plicht; de eer, de goede naam van het korps, dat zich in elk lid ver-