254 niet met juistheid worden aangegevende „Invalide russeschat dat der vlaggen op 203.000 man. Daarvan hebben evenwel slechts waarde de 18000 man veldtroepen van Peking en de 42000 man Mand- sjoerijsche instructietroepen. Tot de groenvlaggen behooren 539.000 man, doch alléén de in structietroepen er van hebben eenige beteekenis; de Joung tellen 98000 en de Liane-Dzoune 161.000 man. De verdeeling van deze strijdkrachten over de provinciën is zeer onregelmatig. Het aanzienlijkste en tevens het best georganiseerde gedeelte is dat van Tché-li. Daar alleen vindt men 64000 Joung en 35000 man instructietroepen. Laatstgenoemde zijn verdeeld in detachementen van zeer uiteen" loopende sterkte, waarin de drie wapens zijn vertegenwoordigd. De bewapening van de troepen in Tché-li bestaat uit 581 kanons en 37348 geweren, waarvan 245 vuurmonden en 23986 geweren van nieuwe constructie. Yerder zijn Kiang-son met 20000 en Houan-son met 21000 man geoefende troepen het rijkst daarmede bedeeld. In den laatsten tijd heeft de militaire organisatie van Mandsjoerije een der staatszorgen uitgemaakt. In alle drie provinciën er van is de civiele en militaire macht in handen van Tartaarsche generaals ver- eeaigd geworden, en hebben deze dezelfde rechten verkregen als de gouverneurs-generaal bezitten. Dit onderdeel van het rijk telt ongeveer 37000 man aan vlaggen, kleine detachementen Louh-Yincj en ruim 48000 man geoefende troepen, welke kort geleden zijn opgericht. Laatstgenoemde verschillen weinig van geregelde troepen en zijn bewapend met Mauser-geweren, Winchester-karabijnen en Krupp- kanonnen. De troepen in Oost-Turkestan en die, welke behooren tot het gebied van Ili en Tarbagataï, zijn samengesteld uit 3500 Mandsjoerijers en ongeveer 30000 Chineesche en Mongoolsche manschappen. Yan deze laatste categorie behooren 8100 man tot de oefeningstroepen De bewapening is onvoldoendeslechts een gedeelte der geweren bestaat uit nieuw model vuurwapenen. Voor de in Ili en Tarbagataï o

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1890 | | pagina 273