322 enz., niet minder is dit het geval met het overvallien van bivaks. Hierin helpt hem wederom het terrein. Niet door wapens in zijne bewegingen belemmerd, in de diepste stilte, als slangen over den grond kruipende, zijn zij in staat in de onmiddellijke nabijheid eener postenlinie te komen, ja zelfs het bivak binnen te dringen. Al wordt ook de veiligheidsdienst met de meeste stiptheid en de grootste ge strengheid uitgeoefend, toch wordt de vijand dikwijls niet bemerkt, voor het te laat is. Door de duisternis begunstigd, kunnen zij dicht bij de beveiligingsketen komen, blijven zij aldaar dikwijls uren liggen wachten, zelfs tot het aanbreken van den dag en op het oogenblik, dat de schildwachten, door den slaap overmand, minder waakzaam zijn, staan zij van den grond op en dringen zij onder vervaarlijk geschreeuw binnen. Yoordat de manschappen gereed zijn en hunne wapens kunnen gebruiken, is er reeds eene groote slachting aangericht. Wel wetende den strijd niet tegen onze troepen te kunnen volhouden, wanneer deze verzameld zijn, verdwijnen zij onmiddellijk na den aanval weder in de wildernis. Vooral moet men niet te spoedig denken, dat het bivak, aan eene voor ons ontoegankelijke terreinhindernis leunende, aan die zijde minder bescherming noodig heeft, waardoor de wachtdienst verlicht zoude kunnen worden. Men zou zich deerlijk kunnen vergissen, want voor den Inlandschen vijand bestaat nagenoeg geene enkele hindernis. Vele Inlandsche vijanden hebben een bepaald uur, waarop zij de overvalling verrichten. De Sumatranen deden dit bij het aanbreken van den dagde Atjehers eveneens. Anderen gaan hiertoe over bij het opkomen der maan (oorlog op Borneo, Dajaks en ook de Chi- neezen). Zij hebben hunne gunstige en ongunstige dagen en voordat zij tot zulk eene onderneming overgaan, raadplegen zij de wichelaars om te zien, of de voorteekens in hun voordeel zijn. Somtijds zijn zij zoo beleefd ons te laten weten, wanneer zij plan hebben een aanval op het bivak te doen, maar ofschoon zij in den regel niet zullen komen en het hun doel is ons te verontrusten, moet men toch steeds op zijne hoede zijn, want na ons op die wijze nach ten lang in onzekerheid te hebben gelaten, zoodat de waakzaamheid minder wordt, houden zij den een of anderen dag hun woord en komen zij opdagen.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1890 | | pagina 341