362 moeten dus reeds in vredestijd zijn aangelegd; en deze moeten op de een of andere wijze (telephonisch, telegraphisch) verbonden zijn met de mogelijke opstellingsplaatsen van het geschut. Aangezien het niet noodig is dit geschut te omwallen of te blindee- ren, moeten maatregelen genomen worden om te voorkomen, dat het in handen kan vallen of vernield kan worden door eene kleine, verrassend optredende landingsdivisie. 3. Het lichte geschut. Dit omvat: a. het beweegbare geschut; b. het geschut, bestemd voor de verdediging van de mijnstekels en andere hindernissen. Omtrent het eerste valt weinig te zeggen; het komt het meeste overeen met het veldgeschut en zal voornamelijk optreden, zoodra de aanvaller eene landing beproeft. De bewapening voor het onder vuur houden (verdediging) der mijnstelsels en derg. zal voornamelijk bestaan uit snelvurend geschut. Het optreden van den aanvaller tegen de hindernissen zal voornamelijk 's nachts plaats grijpen, tevens zullen alle mogelijke middelen in het werk worden gesteld, om de booten, welke daarmede belast zijn, aan het oog van den verdediger te onttrekken. Het is dus duidelijk dat deze groep zal te vuren hebben op kleine doelen, welke steeds in beweging zijn. Het aantal projectielen zal dus moeten opwegen tegen het minder zuivere schot. De vuurmonden zullen zoo opgelegd moeten zijn, dat ze met groote elevatie kunnen vuren; terwijl de beddingen, ten behoeve der zijde- lingsche richting, met cirkelstukken moeten voorzien zijn. Aangezien indirect vuur mogelijk is, moeten de batterijen voorzien zijn van plannen van het aanvalsterrein, waarop afstanden en rich tingen zijn aangegeven. B. De onderzèesche mijnen. De vraag aan welk onderdeel der bewapening de eerste plaats moet worden toegekend, aan het geschut of aan het mijnstelscl, moet ten voor- deele van het eerste beantwoord worden en wel om de volgende redenen;

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1890 | | pagina 381