- 527
tot het laatst toe opgerichte infanterie (den aanvaller gedurende zijne
nadering) tegenover zich heeft
Vooral het feit, dat aan de volkomen bestreken-
heid onzer reglementaire banen zoo hooge waarde wordt gehecht,
geeft aanleiding tot de opmerking, dat bij de samenstelling van ons
tegenwoordig schietvoorschrift veel te veel is te rade gegaan met de
theoretische regels, die geldig zijn voor den Europeeschen oorlog,
hetgeen tot de eigenaardige conclusie leidt, dat bij die samenstelling
de eischen van de Europeesche tactiek in plaats van die der Indische
tot richtsnoer hebben gestrekt. Vreemd voorwaar!
Op blz. 495 beschuldigt de Heer Rink mij van eene grove in
consequentie, in zoover ik eerst het gebruik van vijf vizieren tegen
den Inlandschen vijand aanbeveel en kort daarna het te betreuren
acht, dat ons tegenwoordig geweer op de kleine afstanden tot de
aanwending van drie vizieren dwingt.
Die inconsequentie bestaat feitelijk niet. Zij is slechts schijnbaar
en een gevolg van de gelijktijdige beschouwing der eischen van den
oorlog met een Europeeschen en van dien met een Inlandschen vijand.
Immers, waar ik den dwang tot de aanwending van drie vizieren
voor de kleine afstanden te betreuren achtte, had ik het Europeesche
gevecht op het oog; dit blijkt uit den tweeden zin der laatste alinea
van blz. 117 duidelijk.
Erkent men voor den oorlog met Inlandsche volken met mij de
groote waarde der trefzekerheid op bepaalde afstanden tegelijk met de
waardeloosheid van bestreken ruimten, dan zal men tevens inzien,
dat die oorlog een aantal vizieren eischt, zoo groot, als de tegen
woordigheid van geest in het gevecht den schutter toelaat aan te
wenden, én dat aantal kan, zooals ik meermalen opmerkte, grooter zijn
dan in den Europeeschen oorlog. Ten onrechte verzuimde ik dan ook
op blz. 117 van de tweede aflevering het vizier van 150 M. te noemen
ik herstel die fout bij deze.
Tegen het voorbeeld van den Heer Rink op blz. 495 teeken ik
protest aan. Waar ik zelf tegen een Inlandschen vijand een vizier
van 350 M. noodig acht, kan het niet mijne bedoeling zijn, dat op 375
M. met het vizier van 300 zou moeten gevuurd worden. Hoewel
Dl. II, 1890. 33