71 sectie op hot exercitieveld en op het oorlogsterrein? Wat voor zin hebben de kunstige sprongen van den sectiecommandant door zijn sectie, met het oog op de werkelijkheid? Waarom dan, we herhalen het, keert niemand zich tegen de sectieschool als zoodanig, die uit sluitend tot voorbereiding dient en wier geheele bestaan dus om slachtigheid genoemd zou moeten worden De dankbaarheid van vele onderwerpen, uit een tactisch oogpunt, wil ons hier niet uit de gedachte. De tegenwerping ligt voor de hand, dat, indien het uitvoeren van tal van evolutiën op het exercitieveld, onverschillig of men ze al dan niet in de werkelijkheid wil toepassen, inderdaad een zoo goede metho de is, om spoedig manoeuvreervaardigheid te verkrijgen, een zoo practische artillerie als de Duitsche niet kortelings de tactische over tollige bewegingen zou verworpen hebben. Men bedenke echter dat bij de Duitsche artillerie de officieren niet telkens van onderdeel in hun wapen verwisselen, dat daar dus van geleidelijke ontwikke ling sprake kan zijn; bovendien wordt kennelijk veel toewijding ver ondersteld bij het minder personeel, dat in dien geest, blijkens het reglement, wordt opgeleid. Wat dus voor de Duitsche artillerie goed kan zijn, behoeft het daarom nog niet voor de onze te wezen. Maar deze algemeenheid daargelaten, het Duitsche reglement is zoo eenvoudig niet als men mogelijk zou veronderstellen. In de eerste plaats schrijft dat alle gangen voor, den ren (alleen op de rechte lijn) niet uitgesloten. Verder eischt het reglement, dat, indien het slechts weinige, eenvoudige vormen geeft, die dan ook „mit Straffheit eingeübt und mit voller Sicherheit beherrscht werden mussen". We zullen enkele bewegingen uit dat reglement aanhalen, daarbij deze eischen in het oog houdende. Men kan zich de batterij, rennende in bataille om na het halt houden zonder nader commando zich zelve te richten, niet denken zonder geroutineerd personeel; evenmin een wending links- of rechtsomkeert van de geschlossene Batterie (afstand tusschen de stukken midden op midden 5 pas) in galop, waarbij het omkomende vleugelstuk den bevolen gang rijdt en de richting is op den sectiecommandant bij de spil, die een boog doorloopt „der demjenigen entspricht welchen der Vor- derreiter des inneren Flügelgeschützes bei der Wendung zu reiten hat". We ervaren (Ind. Mil. Tijdschr., 1890, blz. 167), dat de 2e en 3e les batt. school, le ged., niet de minste tactische waarde hebben. De

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1890 | | pagina 82