Ill Ook voor de Noordkust is niet meer juist wat men vroeger zeide, dat zij geen peper oplevert en alleen een zekere hoeveelheid pinang noten; de pinangcultuur was er de laatste jaren vóór de sluiting zeer uitgebreid en ook was men allerwegen begonnen met peperaanplan- tingen. Pantey Radja b. v. had al vrij veel peper verbouwd. Men moet nu echter op Groot-Atjeh niet gaan zitten afwachten, dat door het belang van de hoofden een rustige toestand zal intreden en ook niet, nu de scheepvaartregeling eenmaal is ingevoerd, den uitvoer buiten onze linie blijven verbieden tot dat het schieten op onze posten ophoudt, want dan zou het omgekeerde plaats hebben van hetgeen men bereiken moet en Groot-Atjeh zou van de Noord-en Westkust halen, wat deze, althans gedeeltelijk, te Groot-Atjeh moeten komen zoeken en het centrum van het gezag zou bij slot van rekening blijven wat het onder de sultans was, het meest verarmde gedeelte van het geheele rijk. Nu eenmaal de scheepvaartregeling bestaat, die invoerhandel toelaat, mag van angstvalligheid in geen enkel opzicht sprake zijn; flinkweg, zonder schroom, moet alles wat aan die scheepvaartregeling annex is worden toegepast, dus ook de ombeletnmerde uit- en invoerhandel worden toegelaten, met uitzondering natuurlijk van oorlogscontrabande. I-Iet uitsluitende dwangmiddel te Groot-Atjeh toetepassen is boete, op uit- in- en doorvoer, nooit sluitiug. De vaste inkomsten door ons te Groot-Atjeh te trekken, bestaan in de opiumpacht of regie en de pacht op de z. g. kleine middelen, pandhuizen en dergelijke. Nu zal men wel zeggen, dat door Oleh-leh tot vrijhaven te maken, onze op de invoerartikelen te heffen rechten in sommige kuststaten weder verminderen. Zeker, dat is waar, want daardoor worden alle invoerartikelen te Groot-Atjeh veel goedkooper dan in de Onderhoorigheden en althans de aan Groot-Atjeh grenzende Onderhoorigheden zullen zich, voor zoover dat goedkooper is, allengs van uit Groot-Atjeh yoorzien. Maar dat is juist het doel; bij oorlog en onrust ondervindt de handel stremming en kwijnt, de belangen der hoofden en grooten van Groot- Atjeh moeten dus medebrengen oorlog en onrust uit hun gebied te weren. Dat is ons dus wel eene vermindering vau inkomsten in enkele

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1893 | | pagina 114