123
voerder was in de benting Kaloet en hoewel een paar maal als
gesneuveld gemeld, misschien bij slot van rekening toch nog wel
leven zal, is een neef van Baid en deze had hem kunnen beletten
om met zijn volk die benting te bezetten. Hoewel Kaloet behoort
tot de sultansmoekim Lamsajoen is het toch in hoofdzaak volk uit
de YII Moekims Baid, dat die benting bezet en vijandelijkheden pleegt.
Uit de XXII Moekims werd in de laatste jaren vóór de sluiting
nog al peper uitgevoerd via Kroeng Raja; dit zou thans moeten
geschieden via Oleh-leh en dit geeft ons bij al het voorgaande, in
verband voorts met den doorvoerhandel naar de XXII Moekims,
dien men bij niet dadelijk zich schikken naar onze eischen, voor die
sagi ook zwaar belasten kan door opteleggen boeten (controle op het
transporteeren van dergelijke goederen buiten onze postenlinie is niet
moeilijk) en het opschorten van eene definitieve beslissing omtrent
den twistappel Kroeg Raja, geweldige middelen in de hand om ook
de voornaamste hoofden der XXII Moekims te dwingen zich naar
onzen wil te voegen, de vijandelijke benden uit hun gebied te ver
drijven en orde en rust te handhaven.
In de XXVI Moekims zijn de twee voorname hoofden, de panglima
sagi T. Lamreng (^ja Banta) en T. Tjoet ïoengkoep aan ons onder
worpen en genieten zij traktement. Een zeer grooten flater hebben
wij echter dit jaar begaan door laatstgenoemden hoeloebalang
tusschen de bajonetten der maréchaussee naar Kota Radja te trans
porteeren; na de beleediging hem hierdoor aangedaan, zal het hem
waarschijnlijk moeilijk vallen in ons belang gezag uit te oefenen.
Vooral juist in de sagi XXVI, waar, zooals men weet, twee sagi-
hoofdeu zijn en het tweede T. Djohan, zoon van T. Moeda Lampasei,
zich nog te Kemala bevindt en in haat tegeu ons wordt opgevoed, moet
men dubbel voorzichtig zijn, door verkeerde maatregelen geen aanlei
ding te geven tot afval van eenmaal onderworpen voorname hoofden.
Gelukkig is de in de XXVI Moekims machtige schoonvader van T.
Tjoet Toengkoep T. Moeda Rajoet tevens schoonvader van den
hoeloebalang sagi T. Lamreng, dien wij geheel onder de hand hebben en
bezit T. Moeda Rajoet bovendien nog al veel in de XXVI Moekims
opgeschuurde peper, die hij in 1890 verzocht te mogen uitvoeren