137
ging alles naar wensch, doch de uitkomsten van het africhten lieten
daar vrij wat te wenschen over, vooral ten opzichte van de duiven
van het station Poeloe Bras. Herhaaldelijk kwam het voor, dat
exemplaren van dat station, die te Kota-Radja werden opgelaten,
geruimen tijd bleven rondvliegen, eindelijk verdwenen en na een
uur weder te Kota-Radja terugkeerden. Zelfs is eenmaal een van
die duiven (welke voorzichtigheidshalve niet te Kota-Radjadoch
halverwegen Poeloe Bras werd opgelaten) in plaats van naar Poeloe
Bras naar Rota-Radja teruggevlogen. Met de duiven van Kota-
Radja werden betere uitkomsten verkregen, doch telkens wanneer
zij eenigen tijd ongeveer 14 dagen te Poeloe Bras waren
opgesloten geweest, werden de uitkomsten ongunstiger. Eene be
paalde oorzaak voor die minder goede uitkomsten kun men niet
gedecideerd opgeven. De duiven werden goed verzorgd en zagen er
tlink uit; het eenige, dat men veronderstellen moest, was dat
te Poeloe Bras de roofvogels het verblijf voor de uitvliegende
dieren zeer onveilig maakten, zoodat ze op dat station zelfs on
gaarne het hok verlieten en dat de uit Kota-Radja komende duiven
uit vrees voor die roofvogels weder daarheen terugvlogen. Wel
licht waren zij ook minder gemakkelijk te wennen aan het vliegen
over zee. Ook de vele mutatiën onder het personeel op de stations
werkten belemmerend op den goeden gang van zaken. Een van
de eerste vereischten toch is, dat het personeel de duiven goed
kent en omgekeerd de duiven aan het personeel gewend zijn. Hier
voor nu was tot nu toe weinig gelegenheid geweest, daar o. a. op
Poeloe Bras de eenige met den dienst belaste persoon in den korten
tijd sedert de oprichting van het station aldaar tot drie malen toe
moest worden vervangen.
Te meer was dit te betreuren, daar het aantal liefhebbers voor
eene opleiding bij den postduivendienst gering en het aantal geoe-
fenden nog minder groot was.
Met de africhting van duiven op de lijn Kota-RadjaMelaboeli
Singlcel werd in October 1889 een begin gemaakt; de voor dat tra
ject bestemde duiven 50 koppels waren in April 1889 in Atjeh
ontvangen.