200 -
„vermindering wordt gevonden op de depotbataljons, de garnizoenstroepen,
„het suppletie-depot en de strafdetachementen, terwijl de totaal-sterkte der
„Europeanen bij de veldbataljons met 219 man zal vermeerderen. Verder
„mag niet uit het oog worden verloren, dat de vermindering van 416
„man voor meer dan een derde-deel bestaat uit tamboers en hoornblazers
„(152 man). Ook is niet voorbij te zien, dat het Amboneesehe element
„aanzienlijk wordt versterkt, en wel met 775 man. Algemeen worden
„de Amboneezen in het Indische leger hoog gewaardeerd".
Juist is deze voorstelling niet geheel. Wij tellen reeds nu 760 Ambo
neezen boven de normale formatie en krijgen er dus slechts 15 meer,
tegenover de vermindering met 416 Europeanen. En voorzoover deze
laatsteu bij de nieuwe organisatie van de depotbataljons worden afge
nomen, waar in het geheel geen reserve aan afgeëxerceerde manschappen
zal worden aangehouden, strekt die vermindering rechtstreeks ten nadeele
der veldbataljons. Want deze tellen immers reeds nu alle validen
in de sterkte, en of de invalidendie in hospitalen of gezondheids
établissementen verblijven, dan wel in de garnizoenen als z.g. reconvales
centen van beri-beri rondloopen, bij dit of bij dat korps administratief
zijn ingedeeld, doet tot de kracht van het leger volstrekt niets af.
Ook de vermindering der Europeanen bij garnizoenstroepen,
suppletie-depot en strafdetachementen strekt ten nadeele der veld-
intanterie, omdat de valide manschappen der genoemde korpsen wel
degelijk medetellen in de beschikbare aanvulliug van korpsen te velde.
Bovendien is het juist de garnizoens-infanterie van Atjeh, die
aanzienlijk minder Europeanen zal tellen.
Er blijft dus alleen over, dat het een voordeel is, 152 Europeanen
minder als tamboer en hoornblazer te gebruiken; maar om van dit
voordeel inderdaad eenig nut te trekken, ware het noodzakelijk geweest,
aan die menschen een geweer in handen te geven en niet, hen uit de
formatie at te voeren, zooals uu geschiedt.
Nog zegt de M. v. A, dat:
„de Regeering er niet aan denkt de werving in Nederland te beperken,
„ook dan niet wanneer, evenals in vroegere jaren bijv. in 1888 en 1889,
„eenig overcompleet aan Europeanen mocht gaan ontstaan, wat in de
„naaste toekomst wel waarschijnlijk is".
Hopen wij, dat aan die beperking der werving inderdaad niet zal