202
pen stelt op slechts 150 man, d. i. de oorlogssterkte waarmede de
compagnie wordt gerekend te velde te kunnen trekken. Daar in
dat stuk echter voor de Britsch-Indische korpsen niet die oorlogssterkte
maar de zooveel grootere organieke sterkte aan manschappen wordt
genomen, mist de vergelijking den allereersten grondslag van juistheid.
Overigens worden, tegen de vermeerdering van het aantal luitenants
per compagnie met één, de volgende bezwaren aangevoerd:
„Men zou de verhouding tusschen het aantal luitenants en kapiteins
„ongunstiger maken, met het gevolg dat de promotie vertraagd zou wor-
„den, hetgeen zeker aanleiding zou geven tot aanhoudende klachten en,
„wat erger is, aan de Regeering den waarborg zou doen verliezen, dat
„in den vervolge de hoogere rangen zullen worden bereikt op een leeftijd,
„waarop de officier nog krachtig genoeg is om de hem toe te vertrouwen
„troepenleiding energiek te voeren".
Het laatste weegt inderdaad het zwaarst. Maar wel verre van te
gelooven, dat de Regeering dien „waarborg" bij den tegenwoordigen
toestand bezit, zijn wij overtuigd, dat in dit opzicht verbetering drin
gend noodig is. Ook thans worden de luitenants der infanterie veel
te oud kapitein, de kapiteins veel te oud hoofdofficier. En bij de
nieuwe organisatie zal dit nog erger voor de kapiteins, niet minder
erg voor de luitenants worden.
Dat voor de recruten-africhting de depotbataljons behouden zijn en
niet, zooals enkelen wilden, bij elk veldbataljon een 5C compagnie
(depot) wordt opgericht, wordt in de M. v. A. verdedigd op de
volgende gronden
De nieuwe depotbataljons zullen slechts 15 recruten-compagnieën tellen
wilde men zulk eene compagnie aan elk veldbataljon toevoegen, dan zou
men er 18—dus 3 meer—noodig hebben. Bij deze laatste zou dan vereeni-
ging van verschillende landaarden in dezelfde recruten-compagnie onver
mijdelijk zijn, tenzij men de recruten na hun africhting weer naar een
ander korps wilde overplaatsen. Daar bovendien alle veldbataljons niet
steeds in dezelfde mate behoefte hebben aan aanvulling, zou het stelsel
der recruten-opleiding bij die korpsen tot meer overplaatsingen leiden, dan
wanneer men van uit depotbataljons in de afwijkende aanvullingseisehen
der veldtroepen voorziet. Eindelijk wordt aan de africhting der recruten
en de opleiding van het kader bij enkele speciaal daarvoor bestemde