HET VUREN MET GRANAATKARTETSEN BIJ I)E VELD EN BEKG-ARTILLERIE. Om de juiste baan voor het G. K. T. vuur te bepalen, gaat men op tweeërlei wijze te werk en wel le. Men neemt haar over van een voorafgaand granaatvuur, of wel leidt haar af uit met G. geschoten grenzen; en 2e. Men bepaalt ze door middel van inschieten met G. K. T. Is men eenmaal met G. ingeschoten en behoudt men de O. H. bij het overgaan tot het G. K. T. vuur, dan mag men zeer zeker aannemen met de juiste baan te schieten, indien n.l. de banen voor het G. en G. K. T. schot volkomen dezelfde zijn. Dit laatste wordt stilzwijgend aangenomen, op grond dat de G. en G. K. T. in vorm en gewicht nagenoeg niets van elkander verschillen. Toch zoude ik meenen, te oordeelen naar de resultaten die ik wel eens bij practische oefeningen heb zien verkrijgen, dat beide projectielen niet bij gelijke O. H. gelijke banen hebben. Meermalen zag ik bij voortgezet vuur, dat de gemiddelde intervallen 25 tot 75 M. te groot waren en dat wel bij springpunten, welke zoo laag bij den grond lagen, dat correcties in T. moesten worden aangebracht. Nu mag men, w.el is waar, niet te veel afgaan op resultaten bij de practische oefeningen verkregen, daar men daarbij wat het schatten van S. H. en interval betreft nog al ruw te werk gaat. Zeer zeker zal men bij die schat tingen vele onnauwkeurigheden begaan, doch indien men veelal de verschillen naar één kant ziet overhellen, dan is dat een verschijnsel, dat wel der moeite waard is om nader te onderzoeken. Hoewel de G. en G. K. T. nagenoeg in gedaante en gewicht overeen komen, zoo is het toch mogelijk, dat door verschil in ligging van het zwaartepunt en ook verschil in gedaante van den kop (waardoor allicht de luchttegenstand gewijzigd wordt), verschillen in dracht ontstaan.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1893 | | pagina 225