LAATSTE WOORD AAN DEN PAARDENARTS Y. D. YELDE. Zes bladzijden vol om niets te zeggen, niets te wederleggen, wel welwat vergt gij van de lezers een geduld. Toen ik het gelezen had, dacht ik hetzelfde wat Nurks zeide, toen hij in den Haarlem merhout in de diligence stapte. Heel flink schrijft gij, dat ik u van een ongepasten toon beschuldig, terwijl dit niet zoo is, maar omdat ik de zaken uit hun verband ruk en overdrijf. Erg mooi gezegd, doch door u niet aangetoond en ook niet waar. Wel toont gij aan, dat gij met de qualificatie van merkwaardige individuen anderen bedoelt dan in uw eerste schrijven. Wel toont gij aan, dat gij andere leggers bedoelt. Schrijf dus in het vervolg hetgeen gij bedoelt en geef den lezers geen charades op. Het gezegde van u, dat die 2346 dos a dos-, kossong- en huurrij- tuigpaarden geen tijd hebben om leggers te krijgen, is zeer aardig, zelfs geestig, doch onwaar. Het eenige onomstootelijk ware in uw schrijven is, dat gij u op een zeer hoog standpunt plaatst, doch het is gelukkig, dat gij dit zelve deedt, want een ander deed u dit tot nu toe niet. Waalewijn.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1893 | | pagina 271