293
Bij deze proeven bleek, dat het Nobel en het Wülsroderkvmi
reeds bij gewone tropische temperatuur (25 a 30°) salpeterigzure
dampen loslieten, waardoor het bewijs geleverd was, dat bij die
temperatuur het ontledingsproces een aanvang had genomen. Vooral
bij het Nobelkxmt was spoedig eene duidelijke blauwkleuring te
bespeuren; bij het Wdlsroderkrmt daarentegen bleef de stijfsel ruim
negen uur onveranderd. De ontleding is echter te gering om bezorgdheid
te verwekken en wordt eerst bij temperaturen van 50 a 60° C.
eenigszins van belang.
Het Troisdorfkrmt op dezelfde wijze onderzocht, vertoonde zelfs
bij temperaturen ver boven 60° nog geen spoor van ontleding. Uit
verwekte eenigszins bevreemding, daar men in het water, waaronder
dit kruit bewaard was, na betrekkelijk korten tijd zeer duidelijk
salpeterigzuur had aangetoond.
Het bleek dan ook spoedig, dat die schijnbare stabiliteit bij verwar
ming in werkelijkheid niet bestond. Werd toch de joodkaliumstijfsel
met een weinig verdund zwavelzuur vermengd, dan trad dadelijk
eene duidelijke blauwkleuring in en zelfs eerder en in sterkere mate
dan bij het Nobelkrmt. Hieruit bleek, dat door de fabrikanten de
een of andere stof bij het kruit was gevoegd, die met de vrijko
mende salpeterigzure dampen eene vluchtige verbinding aanging.
Houdt men in het oog, dat bij de keuring van rookzwak kruit
gewoonlijk gebruik gemaakt wordt van reagenspapiertjes, die met
eene oplossing van joodkaliumstijfsel zijn doortrokken en dat ontle
dingsproducten, als bij het Troisdorfkrmt worden gevormd, hierop
niet kunnen inwerken, (tenzij men deze papiertjes eerst met eenig
zwavelzuur bevochtigt), dan moet erkend worden, dat het een zeer
handige maatregel van de fabrikanten is, hun product op die wijze
een schijn van stabiliteit te geven, terwijl het daarin juist onder
doet voor andere soorten.
Het Walsroderkvaii verdient wat zijne stabiliteit aangaat tot
dusverre nog het meeste vertrouwen.
Gelijk uit de tabel aan het slot van dit artikel kan blijken is bij
deze kruitsoort de aanvankelijke snelheid langzamerhand toegenomen
en wel in die mate, dat zij thans circa 50 M. meer bedraagt, dan
anderhalf jaar geleden. Zeer waarschijnlijk is dit een gevolg van de