411 Bij besluit dd. 6 Mei 1823 werden de landverhuringen ingetrokken en daardoor alle contracten (pigems) vernietigd, uitgezonderd die, welke niet langer dan drie jaren duurden, en vóór 15 November 1821 hadden bestaan. Die intrekking gaf spoedig aanleiding tot geharrewar tusschen de voogden van den jongen sultan en den toeumaligen resident Smissaert, die aanzienlijke schadeloosstelling eischte voor het verbrekeu der contiacten vóór het einde van den huurtijd. Zoo vroeg hij 40000 Spaansche matten (f 100000) voor het landgoed Bedöjö, dat wijlen Hamangkoe Boeana IY aan den resident kolonel-titulair Mr. H. G. Baron van Nahuys van Burgst in erfpacht had afgestaan. Bedójö, destijds door resident Smissaert bewoond, was bezuiden en aan den voet van de Merapi gelegen, en bevatte, behalve sawahs, een plantsoen van 100000 koffieboomen. Dipo Negoro opperde al dadelijk bedenkingen en bood 800 Spaan sche matten, zeggende, dat slechts de gebouwen voor den sultan van waarde waren. Te vergeefs poogde de resident Smissaert de voogden van de billijkheid zijner vordering te overtuigen. We zouden te wijdloopig worden, indien we de heftige gesprekken weergaven, welke hierover gevoerd werdengenoeg zij gezegd, dat door tusschenkomst van des sultans grootmoeder, den resident 26000 Spaansche matten werden aangeboden. Ratoe Ageng was van oordeel dat de jonge vorst nog te zeer den steun van het Gouvernemeut behoefde, om hem met het hoofd "au het bestuur in onmin te brengen. Alhier werden dus de belangen der regeering met particuliere aangelegenheden verward en zelfs daaraan opgeofferd. Kort daarop kwam Smissaert met nieuwe vorderingen voor de landen Rodjo Wiuangan en Djimegattan; toen echter konden de voogden nauwelijks hunne verontwaardiging bedwingen, vooral omdat de resident hunne bezwaren op vernederenden en gebiedenden toon van de hand wees. Eene uitgezochte gelegenheid voor Dipo Negoro om zich als warm verdediger des sultans op te werpen, en zich voor te doen als een miskende, getergde prins

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1893 | | pagina 414