482 bevreemdend, daar ook andere voorname hoofden, na hunne onderwer ping, bevelhebber over hunne troepen waren gebleven, doch aangezien Dipo Negoro's pradjoerits zich eerst na zijne onderwerping gevormd hadden, en deze samengesteld waren uit een samengeraapte bende deugnieten en gelukzoekers, die de Regeering nimmer in haren dienst zoude nemen, was kolonel Cleerens van gevoelen, dat verzoek niet te mogen inwilligen. Meer en meer bekwam de kolonel de overtuiging, dat Dipo Negoro niet ter goeder trouw handelde. Steeds bleef de onverbeterlijke oproermaker voortgaan zijn aanhang te vermeerderen, en het bleek spoedig, dat die vermeerdering was toe te schrijven aan de beweging van zendelingen, die in alle richtin gen waren uitgezonden. Eenigen hunner werden gearresteerd en van dezen vernam men, dat Dipo Negoro in zijn toomelooze beerschzucht zich steeds sultan bleef noemen en voortging hooge titels te verleenen. Dat hij zich slechts onderworpen had om in de gelegenheid te zijn, zijne krachten te herstellen, en door een grooten aanhang zich te doen ontzien en hooge eischen te kunnen stellen, was niet langer te ontkennen, en voorzeker ware kolonel Cleerens in ziju volle recht geweest, zoo hij Dipo Negoro reeds te Minoreh in verzekerde bewaring had genomen, doch liever wenschte hij de beslissing van den generaal af te wachten, wien hij, bij diens terugkomst te Magelang, omtrent alles een volledig rapport indiende. Intusschen deelde hij Dipo Negoro onbewimpeld zijne gevoelens mede en bracht hij hem onder het oog, dat het tijd werd, zijne verzoeken op schrift te stellen, te meer daar deze beweerde gedurende de poeasa, (Mahomedaansche vastentijd) die spoedig inviel, zich niet met wereldsche zaken te kunnen bezighouden. Dipo Negoro weersprak met geveinsde verontwaardiging, al de ongun stige geruchten die omtrent hem in omloop waren en verzocht zelfs de personen streng te straffen, die zich voor zijne zendelingen uitgaven. Wat betreft de schriftelijke verzoeken, zoo verklaarde hij onmo gelijk eenig verzoek te kunnen doen, alvorens den generaal gesproken te hebben, en verzocht hij tot na den vastentijd buiten alle wereldsche beslommeringen te mogen blijven.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1893 | | pagina 485