484 verhuizen, wat Dipo Negoro goedkeurde, mits hij dicht bij den gene raal kon gehuisvest worden. Ingevolge dit verlangen werden niet ver van het residentiehuis, nabij de Prögó, de noodige woningen in gereedheid gebracht. Toen alles voor de reis geregeld was, en kolonel Cleerens zich tot Dipo Negoro begaf, om een en ander met hem te bespreken en het uur van vertrek vast te stellen, vroeg hij eensklaps met welken titel de generaal hem zoude aanspreken. Ik heb het reeds meermalen gezegd, en gij moet U zulks nog goed herinneren, dat gij den Sultansfcitel niet moogt behouden, weshalve Z. E. u dien van Pangeran zal geven, antwoordde Cleerens. Dipo Negoro verbleekte en beet zich op de dunne lippen. Een zweem van besluiteloosheid vloog over zijn gelaat en op hartstochte lijken toon eischte hij, dat de kolonel hem borg zoude blijven, dat de generaal hem „sultan" zoude noemen. Het kostte den kolonel moeite hem zijnen onrechtmatigen eisch onder het oog te brengen, en eerst na langdurige bespreking met de voornaamsten zijner volgelingen, overwon de ijdele prins zijne gemoedsbezwaren. Hij verzocht toen, dat geen Inlandsch ambtenaar bij de ontmoe ting zoude toegelaten worden, en dat het den Europeeschen ingeze tenen van Magelang verboden werd, bij zijne intrede hunne woningen te verlaten. In den vroegen morgen van 8 Maart vertrok Dipo Negoro, geës corteerd door een detachement van de 7e colonne, onder kapitein Gennet, en de jagers der 6e colonne, onder luitenant Gilly de Montela naar Magelang; zijne volgelingen en pradjoerits waren hem eenige uren voorafgegaan. Het was 12 uur toen Dipo Negoro voor het residentiehuis aan kwam. Generaal de Koek, omgeven door een schitterenden staf en vele burgerambtenaren, ontving hem met groote plechtigheid. De opperbevelhebber, die den prins met de meeste voorkomendheid welkom heette, noemde hem Pangeran en verzekerde verheugd te zijn, na een vijfjarige vijandschap, weer vriendschappelijk met hem te kunnen omgaan. Nadat Dipo Negoro aan de aanwezige officieren en ambtenaren

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1893 | | pagina 487