497
dat meu elkaar eigenlijk niet best zetten kan en dan nok geen van
beiden naar een nauwer verbintenis verlangt.
Wat verder de pensioensquaestie aangaat, waarvan in 't hierboven
overgenomen gedeelte der lezing sprake is, het zal goed zijn, daar
omtrent klaren wijn te schenken.
Niets is verder van ons Indische officieren dan een gevoel van
ontevredenheid over de door herhaalde detacheeringen door Nederland-
sche heeren te verwerven groote pensioenenhoe meer ouze kameraden
uit het moederland krijgen, hoe liever het ons is; ze zijn ons in
onzen dienst een handje komen helpen en verdienen daarvoor onzen
oprechten dank.
Maar een andere, ook in publieke geschriften herhaaldelijk behan
delde zaak is, dat de meest eenvoudige beginselen van billijkheid
medebrengen dat de Indische officier, die zijn beste levensjaren onder
de tropen heeft gesleten, magen en vrienden in 't moederland voor
goed heeft verlaten en geheel vrij willig afstand gedaan heeft van de
bekoring die het leven in de Westersche maatschappij voor elk Euro
peaan bezit, althans een hooger pensioen geniet dan hij, die een paar
malen voor eenige jaren hier komt kijken, telkens weder naar het
moederland terugkeert en derhalve het nuttige met het aangename
vereenigt.
Daardoor is verhoogiug van de kapiteinspeusioeneu tot een minimum
van 2400 gld. dringend uoodig en niemand zal het uitspieken van
dien eisch klein vinden.
Na in den breede alles opgesomd te hebben, wat in 't belang van
eene nauwere vereeniging tusschen beide legers kan worden aange
voerd, worden in de bladzijden 402 en volgende ook de bezwaren
besproken, die tegen het denkbeeld kunnen worden geopperd en
vroeger reeds herhaaldelijk zijn te berde gebracht.
Vooreerst wordt de aandacht gevestigd op de quaestie, dat het
voor velen moeielijk zou zijn, zich goed op de hoogte te houden van
de meer veelzijdige taak, die, bij eene vereeniging van beide legers,
van den officier zou gevorderd worden en dat het niet gaan zou,
vooral in de hoogere betrekkingen voldoende berekend te zijn èn